ECLI:NL:GHAMS:2018:1699

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
200.225.470/01, 200.225.471/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en boedelverdeling na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de partneralimentatie en de verdeling van de boedel na echtscheiding zijn vastgesteld. De verzoekster, die in hoger beroep is gekomen, heeft het hof verzocht om de eerdere beschikking te vernietigen en haar verzoeken toe te wijzen. De verweerster heeft op haar beurt verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De partijen zijn in 2014 met elkaar gehuwd en hebben samen een kind, terwijl de verweerster ook een kind uit een eerdere relatie heeft. Het huwelijk is op 27 december 2017 ontbonden. De bestreden beschikking bepaalde dat de verzoekster € 393,- per maand aan de verweerster zou betalen als partnerbijdrage, en dat de verdeling van de gemeenschap op een bepaalde manier zou plaatsvinden. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen, waaronder de draagkracht van de verzoekster en de behoefte van de verweerster. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verweerster met haar inkomen als gastouder in haar behoefte kan voorzien, en heeft het verzoek van de verweerster tot het vaststellen van een uitkering tot haar levensonderhoud afgewezen. De beslissing van het hof is op 8 mei 2018 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.225.470/01 en 200.225.471/01
zaaknummer rechtbank: C/15/251119/ FA RK 16-6728 (echtscheiding) en C15/251229/ FA RK 16-6797 (voorlopige voorzieningen)
beschikking van de meervoudige kamer van 8 mei 2018 inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. J.I. Vervest, gevestigd te Heemskerk,
en
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
verder te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. J.E. Smal te Limmen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 9 augustus 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Bij beschikking van 18 oktober 2017 is het verzoek tot herstel van die beschikking afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[verzoekster] is op 5 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 augustus 2017. Zij heeft daarbij tevens een verzoek ingediend tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van die beschikking. Dat laatste verzoek is afgewezen bij beschikking van dit hof van 23 januari 2018.
2.2
[verweerster] heeft op 1 november 2017 een verweerschrift ingediend, met de vermelding 'verweerschrift in incidenteel appel'. Ter zitting in hoger beroep heeft [verweerster] verklaard dat het uitsluitend een verweerschrift betreft.
2.3
Bij het hof zijn voorts ingekomen:
- nadere stukken van de zijde van [verzoekster] , ingekomen op 27 oktober 2017;
- een journaalbericht, met bijlagen van 26 januari 2018 van de zijde van [verweerster] , ingekomen op 29 januari 2018;
- een journaalbericht, met bijlagen van 30 januari 2018 van de zijde van [verzoekster] , ingekomen op dezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 9 februari 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn ter zitting in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.5
Na daartoe ter zitting in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft [verzoekster] op 13 februari 2018 haar jaaropgaaf 2017 ingediend.
3. De feiten
3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2014 te [plaats] . Hun huwelijk is op 27 december 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van [minderjarige A] (hierna te noemen: [minderjarige A] ) geboren [in] 2016. Uit een eerdere relatie van [verweerster] is [minderjarige B] (hierna te noemen: [minderjarige B] ) geboren [in] 2009. Partijen zijn gezamenlijk met het gezag over [minderjarige A] en [minderjarige B] belast.
3.3
[minderjarige A] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij [verzoekster] . [minderjarige B] heeft haar hoofdverblijfplaats bij [verweerster] .

4.Het geschil in hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in deze procedure van belang:
- bepaald dat [verzoekster] € 393,- per maand aan [verweerster] zal betalen als uitkering tot haar levensonderhoud (hierna: partnerbijdrage) met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vastgesteld:
1) aan [verzoekster] wordt toegedeeld:
- de auto [merk] tegen betaling aan [verweerster] van een bedrag van € 2.000,-;
- het kastje, de commode, en het plankje bij de commode;
- de inboedel die zij onder zich heeft;
- de bankrekening bij de ING met nummer [nummer 1] met verdeling van het saldo per 15 november 2016 bij helfte;
2) aan [verweerster] wordt toegedeeld:
- de inboedel die zij onder zich heeft;
- de bankrekening bij de ING met nummer [nummer 2] met verdeling van het saldo van € 461,93 bij helfte;
- de bankrekening bij de ING met nummer [nummer 3] met verdeling van het saldo van € 1.891,27 bij helfte.
4.2.
[verzoekster] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
-
primairde door haar gedane inleidende verzoeken toe te wijzen, nu van de zijde van [verweerster] binnen de termijn geen verweerschrift of verzoek tot uitstel van de indiening daarvan is ingediend;
-
subsidiairhet verzoek van [verweerster] tot het vaststellen van een uitkering tot haar levensonderhoud af te wijzen, en voorts te bepalen dat in het kader van de boedelverdeling ieder hetgeen behoudt dat zij reeds onder zich heeft en dat ook voor het overige de verdeling wordt geacht met gesloten beurzen te hebben plaatsgevonden.
4.3.
[verweerster] verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
[verzoekster] heeft betoogd dat haar verzoek in eerste aanleg als onweersproken dient te worden toegewezen, nu [verweerster] in eerste aanleg binnen de gegeven verweertermijn geen verweerschrift of een verzoek tot uitstel voor het indienen daarvan heeft ingediend. Het hof volgt [verzoekster] daarin niet. Op grond van het bepaalde in artikel 282 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een verweerschrift tot de aanvang van de mondelinge behandeling of, indien de rechter dit toestaat, in de loop van die behandeling worden ingediend. Een door de rechtbank op grond van het procesreglement om redenen van efficiency gegeven verweertermijn maakt dat niet anders. Evenmin doet daaraan af dat, zoals [verzoekster] stelt, de zaak in het familiejournaal aanvankelijk voor beschikking stond en dat naderhand een zitting is gepland. Dit brengt mee dat
grief 1van [verzoekster] faalt en dat haar primaire verzoek wordt afgewezen. Het hof zal het hoger beroep hierna dan ook inhoudelijk behandelen.
partnerbijdrage
5.2
Partijen zijn verdeeld over de draagkracht van [verzoekster] en de (aanvullende) behoefte van [verweerster] . Het hof overweegt daarover als volgt.
behoefte [verweerster]
5.3
Het hof is, anders dan [verweerster] , van oordeel dat uit hetgeen [verzoekster] onder 8 in haar inleidend verweerschrift heeft aangevoerd niet volgt dat zij de door [verweerster] in eerste aanleg gestelde behoefte (uitdrukkelijk) heeft erkend, temeer nu [verzoekster] in dat verweerschrift (primair) heeft betoogd dat [verweerster] haar behoefte niet heeft onderbouwd.
5.4
[verweerster] heeft zich ter onderbouwing van haar behoefte beroepen op een behoeftelijst (productie 20 eerste aanleg) met onderliggende stukken. [verzoekster] heeft een aantal van de in die lijst vermelde kostenposten betwist.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken blijkt dat [verweerster] als gastouder werkzaam is, dat zij haar inkomsten blijkens haar aangifte Inkomstenbelasting 2016 als box 1 inkomsten uit overig werk aanmerkt en dat zij in dat kader kosten voor inkoop eten, materiaal en huisvesting ten laste van haar belastbaar inkomen brengt. Tegen die achtergrond is het hof met [verzoekster] van oordeel dat de vaste lasten van [verweerster] deels aan haar werkzaamheden als gastouder dienen te worden toegerekend en dat de in de behoeftelijst vermelde vaste lasten in die zin dienen te worden gecorrigeerd.
Gelet op het voorgaande acht het hof het in navolging van [verzoekster] redelijk om met een bedrag van
€ 300,- per maandaan woonlasten rekening te houden. Het restant (van € 89,- per maand) merkt het hof aan als een zakelijke last van [verweerster] .
[verzoekster] heeft betoogd dat, uitgaande van de door [verweerster] ingediende stukken, de kosten voor gas, water en licht, in totaal € 133,- per maand bedragen. Het hof volgt [verzoekster] daarin, bij gebrek aan een nadere toelichting door [verweerster] . Voorts is het hof, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, met [verzoekster] van oordeel dat een deel van die kosten als zakelijke kosten dienen te worden aangemerkt. Het hof zal in redelijkheid rekening houden met kosten in privé van
€ 100,- per maanden het restant als een zakelijke last aanmerken.
[verzoekster] heeft verder aangevoerd dat de in de behoeftelijst opgevoerde kosten in verband met onroerende zaakbelasting geen betrekking kunnen hebben op een particuliere huurwoning, althans dat het zakelijke kosten zijn. [verweerster] heeft tegenover die betwisting onvoldoende inzicht geboden in deze last, zodat het hof daarmee geen rekening houdt.
De kosten voor een inboedelverzekering van
€ 12,- per maandkomen het hof niet onredelijk voor, zodat daarmee rekening wordt gehouden.
Ter zitting heeft [verweerster] desgevraagd verklaard dat zij € 70,- per week besteedt aan boodschappen, hetgeen neerkomt op een bedrag van
€ 303,- per maand. Het hof zal in redelijkheid met die kosten rekening houden.
De in de behoeftelijst vermelde kosten voor een ziektekostenverzekering van
€ 21,- per maand, een begrafenisverzekering van
€ 7,- per maand, een televisie abonnement van
€ 70,- per maand, uitgaan
van € 50,- per maanden uiterlijke verzorging van
€ 50,- per maandzijn door [verzoekster] niet betwist, zodat het hof daarmee rekening houdt.
[verweerster] heeft verder een bedrag van € 100,- per maand opgevoerd in verband met kosten voor vakantie. Ter zitting heeft zij aangegeven dat partijen dit bedrag spaarden voor dagjes uit. [verzoekster] heeft die kosten betwist en ter onderbouwing aangevoerd dat uit de bankafschriften niet blijkt van bestedingen aan vakanties tijdens het huwelijk. In redelijkheid zal het hof rekening houden met een bedrag van
€ 50,- per maandten behoeve van sparen voor dagjes uit, nu het het hof gelet op de stellingen van partijen aannemelijk voorkomt dat zulks ook tijdens de relatie van partijen gebruikelijk was.
Uit de bestreden beschikking blijkt dat [verweerster] vrijwel de gehele inboedel toegedeeld heeft gekregen. Gelet daarop is de noodzaak voor een reservering voor de vervanging van inboedel niet gebleken, zodat het hof daarmee geen rekening houdt.
Ter zitting in hoger beroep heeft [verweerster] de post 'Sparen algemeen' aldus toegelicht dat zij als gastouder tijdens vakantieperioden geen, althans minder inkomsten heeft en dat zij een spaarreserve nodig heeft om deze perioden te overbruggen. Het hof volgt haar niet in deze berekening. Bij de vaststelling van de aanvullende behoefte van [verweerster] gaat het hof (zoals hierna wordt overwogen) uit van haar gemiddelde inkomen, zodat al rekening wordt gehouden met het gegeven dat [verweerster] niet iedere maand evenveel inkomen geniet.
De door [verweerster] opgevoerde kosten voor kleding van € 150,- per maand en schoenen van € 50,- per maand acht het hof onvoldoende onderbouwd, tegenover de stelling van [verzoekster] dat [verweerster] geen inzicht heeft geboden in de bestedingen aan kleding en schoenen tijdens het huwelijk. Gelet daarop houdt het hof in navolging van [verzoekster] voor deze kosten rekening met een bedrag van
€ 60,- per maand.
In haar verweerschrift voert [verweerster] voorts aan dat, zo begrijpt het hof, rekening dient te worden gehouden met de premies voor een aansprakelijkheidsverzekering, woonverzekering en rechtsbijstandverzekering van in totaal
€ 19,- per maand. Die kostenpost is door [verzoekster] niet betwist, zodat het hof daarmee rekening houdt.
Het voorgaande leidt tot een behoefte van [verweerster] van € 1.042,- netto per maand.
5.5
Gelet op de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum, die in hoger beroep niet ter discussie is gesteld, gaat het hof uit van het inkomen van [verweerster] in 2017. Volgens de door [verweerster] ingediende jaaropgaaf van [X] Kinderopvang bedroegen haar inkomsten in 2017 € 19.633,-.
Ter zitting in hoger beroep heeft [verweerster] aan de orde gesteld dat zij in het kader van haar werkzaamheden als gastouder
€ 200,- per maandbesteedt aan eten voor de kinderen en
€ 200,- per maandaan speelgoed en zaken die moeten worden vervangen. Die kosten heeft [verzoekster] niet betwist, zodat het hof daarmee rekening houdt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen houdt het hof voorts rekening met zakelijke kosten voor huisvesting van
€ 89,- per maanden gas, water en licht van
€ 33,- per maand.
Na aftrek van de hiervoor genoemde zakelijke lasten resteert een belastbaar inkomsten uit overig werk van € 13.369,-. Op grond van de daarover verschuldigde belasting, de op [verweerster] van toepassing zijnde heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting) en na aftrek van de hiervoor genoemde zakelijke kosten bedraagt het gemiddeld inkomen van [verweerster] € 1.054,- netto per maand.
5.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verweerster] met haar inkomen als gastouder in haar behoefte kan voorzien. Dit brengt mee dat de
grieven 2en
4van [verzoekster] slagen en dat het verzoek van [verweerster] tot het vaststellen van een uitkering tot haar levensonderhoud wordt afgewezen overeenkomstig het subsidiaire verzoek van [verzoekster] .
De overige stellingen van [verzoekster] ten aanzien van het inkomen van [verweerster] , haar stelling dat de lotsverbondenheid tussen haar en [verweerster] ontbreekt (
grief 3), haar beroep op limitering van de alimentatieduur (
grief 5en
6) en haar draagkracht (
grief 7) behoeven daarom geen bespreking.
terugbetalingsverplichting
5.7
Voor zover [verweerster] met ingang van 27 december 2017 tot heden van [verzoekster] een partnerbijdrage heeft ontvangen, kan van haar worden gevergd dat zij die terugbetaalt, nu die bijdrage, wegens het ontbreken van een behoefte daaraan, niet ter dekking van haar kosten kan worden geacht.
verdeling
5.8
[verzoekster] stelt dat de verdeling die de rechtbank heeft vastgesteld niet aansluit op hetgeen partijen ter zitting zijn overeengekomen. [verzoekster] heeft betoogd dat zij ter zitting heeft aangeboden om met gesloten beurzen te verdelen, nadat zij nog enkele kleine goederen die voor [minderjarige A] waren aangeschaft van [verweerster] zou ontvangen, dat zij in dat verband een aantal zaken heeft laten vallen (haar fiets, de inboedel, verrekening van door haar betaalde aflossing op de auto, verrekening van door [verzoekster] betaalde nota's die partijen elk voor de helft hadden dienen te voldoen, en verrekening van het saldo van de bankrekeningen waarover [verweerster] de beschikking had) en dat dat aanbod door [verweerster] ter zitting is geaccepteerd. [verweerster] heeft dat betoog gemotiveerd weersproken.
5.9
Het hof overweegt als volgt. Zowel de beschikking als het proces-verbaal zijn authentieke akten waaraan ingevolge artikel 157 lid 1 Rv tegenover een ieder dwingende bewijskracht toekomt met betrekking tot hetgeen daarin door de rechter en de griffier is verklaard omtrent hun waarnemingen en verrichtingen ter zitting. Gelet daarop dient van de juistheid van de inhoud van die stukken te worden uitgegaan, behoudens tegenbewijs. Het hof stelt vast dat de in de bestreden beschikking weergegeven overeenstemming van partijen ter zitting aansluit op hetgeen daarover in het proces-verbaal is vermeld. Gelet hierop en nu [verzoekster] haar enkele, door [verweerster] weersproken, stelling dat partijen ter zitting een andersluidende overeenstemming (namelijk verdelen met gesloten beurzen) hadden bereikt, niet met concrete feiten en/of omstandigheden heeft onderbouwd, heeft zij de inhoud van het proces-verbaal onvoldoende gemotiveerd betwist. Gelet hierop en nog daargelaten dat een aanbod daartoe ontbreekt, komt het hof aan het toelaten tot het leveren van tegenbewijs niet toe.
Grief 8van [verzoekster] faalt. Dit leidt ertoe dat dit deel van het subsidiaire verzoek van [verzoekster] wordt afgewezen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking wat betreft de daarin vastgestelde uitkering tot levensonderhoud van [verweerster] en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van [verweerster] tot het vaststellen van een uitkering tot haar levensonderhoud;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. T.A.M. Tijhuis, J.M.C. Louwinger-Rijk en J. Kok, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier en is op 8 mei 2018 uitgesproken in het openbaar.