ECLI:NL:GHAMS:2018:1691

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
23-003019 en 23-002536-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandelingen en poging tot zware mishandeling van medewerkers GGZ-instellingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die was aangeklaagd voor mishandelingen en een poging tot zware mishandeling van medewerkers van GGZ-instellingen waar hij was opgenomen. De verdachte, geboren in 1985, was gedetineerd en had eerder vrijspraak gekregen voor bepaalde tenlasteleggingen. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat gericht was tegen de vrijspraken. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van eerdere zittingen en de vordering van de advocaat-generaal. De verdachte werd beschuldigd van meerdere mishandelingen, waaronder het toebrengen van letsel aan verschillende slachtoffers. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele punten waar hij van werd vrijgesproken. De verdachte leed aan schizofrenie en had een geschiedenis van middelenmisbruik, wat invloed had op zijn gedrag. Het hof legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, in plaats van dwangverpleging, gezien de omstandigheden van de zaak. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor de geleden schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003019-16 en 23-002536-15
datum uitspraak: 18 mei 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 augustus 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-800223-15 (zaak A) en het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-069074-15 (zaak B) – welke zaken in hoger beroep zijn gevoegd – tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
thans gedetineerd in [gedetineerd] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 2 en in zaak B onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is in beide zaken door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 februari 2017, 1 juni 2017, 7 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw en de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
zaak A:
1:
hij op of omstreeks 22 mei 2015 te Heiloo [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] (met kracht) (meerdere malen) in het gezicht en/of tegen het lichaam te stompen en/of te slaan;
3:
hij op of omstreeks 14 mei 2015 te Heiloo [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 2] (met kracht) (met gebalde vuist) op/tegen de hals en/of tegen het lichaam te stompen en/of te slaan;
4
primair:
hij op of omstreeks 11 november 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp in de richting van het lichaam van die [benadeelde 3] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 11 november 2015 te Amsterdam [benadeelde 3] heeft bedreigd me enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes althans met een scherp voorwerp gestoken in de richting van het lichaam van die [benadeelde 3] ;
zaak B:
1:
hij op of omstreeks 8 april 2015 te Petten, gemeente Schagen [benadeelde 4] heeft mishandeld door hem meerdere malen, met kracht, met gesloten vuist, tegen zijn arm, in elk geval tegen zijn (boven)lichaam te slaan/stompen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A feit 4 primair

Naar het oordeel van het hof moet het door de verdachte met ferme kracht voorwaarts met een mes in de richting van het lichaam (naar het hof begrijpt: de romp) van [benadeelde 3] steken, terwijl zij zich op korte afstand van elkaar bevonden, worden aangemerkt als een poging tot zware mishandeling. Het hof acht dan ook, anders dan de rechtbank, feit 4 primair wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 3 en 4 primair en in zaak B onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A:
1:
hij op 22 mei 2015 te Heiloo [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] met kracht in het gezicht te stompen;
3:
hij op 14 mei 2015 te Heiloo [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 2] tegen de hals te stompen;
4 primair:
hij op 11 november 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in de richting van het lichaam van die [benadeelde 3] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zaak B:
1:
hij op 8 april 2015 te Petten, gemeente Schagen, [benadeelde 4] heeft mishandeld door hem meermalen met gesloten vuist tegen zijn arm te stompen.
Hetgeen in zaak A onder 1, 3 en 4 primair en in zaak B onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 en 3 en in zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op, telkens:
mishandeling.
Het in zaak A onder 4 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft betoogd dat bij de verdachte sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid op de grond dat hij alle feiten heeft begaan in psychotische toestand, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof verwerpt dit verweer, nu noch het dossier – in het bijzonder de hierin opgenomen en nog nader te bespreken rapporten van de gedragsdeskundigen [psychiater 1] en [psycholoog 1] – noch het onderzoek ter terechtzitting voldoende aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de feiten de verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A en zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1, 3 en 4 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en ter beschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. In zaak B is de verdachte voor feit 1 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het hem in zaak A onder 1, 3 en 4 en in zaak B onder 1 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest, en TBS met voorwaarden. Ten aanzien van deze maatregel heeft de advocaat-generaal in zijn ter zitting overgelegde schriftelijke vordering het woord ‘DUT’ (het hof begrijpt: bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden) toegevoegd.
Gevangenisstraf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen gevangenisstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
In april 2015 heeft de verdachte de buurman van zijn moeder zonder enige aanleiding mishandeld. Nadat de verdachte (begin mei 2015) met een rechterlijke machtiging was opgenomen in kliniek De Hooge Venne van GGZ-Noord-Holland heeft hij zich daar schuldig gemaakt aan mishandeling van medewerkers van die instelling, te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Daarmee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en aan hen pijn en/of letsel toegebracht.
In juli 2015 is de verdachte overgeplaatst naar de Kliniek Intensieve Behandeling te Amsterdam waar hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van medewerker Newman door met een mes in de richting van diens lichaam te steken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 april 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden.
TBS met voorwaarden
De maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr) genoemde vereisten. Eén daarvan houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit, voor zover hier van belang, een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37a lid 3 jo artikel 37 lid 2 Wetboek van Strafrecht). Indien de rechter niet beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd (art. 37b Sr), dan stelt hij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde (art. 38 lid 1 Sr).
Bij de beoordeling van de op te leggen maatregel heeft het hof acht geslagen op de volgende, omtrent de verdachte opgemaakte, rapporten en adviezen:
  • een rapport van 6 juli 2015 van psychiater [psychiater 2] ;
  • een rapport van 14 juli 2015 van GZ-psycholoog [psycholoog 2] ;
  • een rapport van 30 mei 2016 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie: Pieter Baan Centrum (hierna PBC-rapport);
  • een rapport van 8 november 2017 van psychiater [psychiater 1] ;
  • een rapport van 11 november 2017 van GZ-psycholoog [psycholoog 1] ;
- een reclasseringsadvies van 20 mei 2015 van Reclassering Nederland;
  • een reclasseringsadvies van 3 juni 2015 van Reclassering Nederland;
  • een reclasseringsadvies van 18 april 2018 van Tactus Reclassering Zwolle.
Voormeld rapport van psychiater [psychiater 1] houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van schizofrenie. Hij heeft nog steeds betrekkingswanen, ondanks het gebruik van antipsychotische medicatie en ondanks het feit dat betrokkene volgens hem zelf en volgends de behandelaar al geruime tijd geen verdovende middelen meer gebruikt. Dat wijst er op dat bij betrokkene ook onafhankelijk van het middelengebruik sprake is van psychotische verschijnselen .
Tot aan betrokkene’s detentie was sprake van problematisch gebruik van in ieder geval alcohol en GHB. De diagnostiek van de persoonlijkheid moet worden uitgesteld. Het beeld van de persoonlijkheid kan door het psychotische toestandsbeeld namelijk worden verstoord.
De psychose had grote invloed op de feiten in de tenlastelegging (hof: zaak A). Door de psychotische belevingen kon betrokkene het onderscheid tussen schijn en werkelijkheid niet goed meer maken, waardoor hij zich bedreigd en vernederd voelde door de verpleegkundigen die hem behandelden. Ook dacht betrokkene dat de verpleegkundigen zijn vader hadden vermoord en zijn zus hadden verkracht. Toch is het minder waarschijnlijk dat de delicten aan betrokkene in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Er zat namelijk wel enige planning in. Betrokkene heeft (hof: bij feit 4) vooraf het mes gepakt en in zijn kleding verstopt. Betrokkene had bovendien vooraf GHB gebruikt, terwijl hij wist of had kunnen weten dat dit zijn psychotische klachten zou versterken, zonder dat hij het non-stop gebruikte en niet zonder dit middel kon. Het advies is het tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen aan betrokkene.
Het risico op recidive wordt hoog geschat doordat de psychose van betrokkene nog steeds niet volledig in remissie is. Daarnaast is problematisch dat betrokkene zelfs tijdens zijn opname in een KIB en in detentie is doorgegaan met het gebruik van verdovende middelen. Een bijkomend probleem is dat GHB niet kan worden aangetoond bij laboratorium- of urineonderzoek. Gebruik van verdovende middelen zorgt voor een toename van de psychotische verschijnselen en voor een verergering van de verpleegproblemen. Betrokkene heeft verder beperkt ziektebesef, omdat hij vindt dat zijn psychotische verschijnselen vooral worden veroorzaakt door het gebruik van verdovende middelen, terwijl er ook onafhankelijk van het middelengebruik sprake is van schizofrenie. Indien betrokkene psychotische verschijnselen krijgt, kunnen klinische behandelingen escaleren, omdat betrokkene in zijn psychose vaak achterdochtig en wantrouwend wordt naar de mensen die hem moeten behandelen en verplegen.
Geadviseerd wordt betrokkene op basis van een TBS met voorwaarden te behandelen. Die maatregel is zeer ingrijpend, zeker ook in het licht van de ernst van de delicten waarvan betrokkene wordt verdacht, maar minder ingrijpende juridische kaders hebben niet gezorgd voor het voorkomen van incidenten. Behandeling in de reguliere GGZ op basis van een rechterlijke machtiging is niet realistisch, mede gelet op de incidenten in een KIB. Behandeling op basis van artikel 37 Sr is niet mogelijk vanwege het advies de delicten enigszins aan betrokkene toe te rekenen en het zeer twijfelachtig is of een gedwongen klinische behandeling van één jaar voldoende stok achter de deur is.
Voornoemd rapport van psycholoog [psycholoog 1] houdt onder meer het volgende in:
Onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, in diagnostische zin te omschrijven als schizofrenie van het paranoïde type. Daarnaast is sprake van alcohol- en GHB of ander middelengebruik, maar dit doet zich thans, in een gereguleerde omgeving, niet meer voor.
Ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten (hof: zaak A), die plaatsvonden in de periode april tot oktober 2015, maar die passen binnen een periode van agressie die zich uitstrekt van oktober 2014, of eerder, tot de bedreiging binnen het PPC Scheveningen in juni 2017, was vorenstaande evenzeer het geval. Aan de meeste van de geweldplegingen, maar niet aan alle, ging misbruik van GHB, op verzoek van onderzochte binnen de kliniek gesmokkeld, vooraf.
De schizofrenie beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes in aanzienlijke mate, maar niet volledig. Onder invloed van paranoïde gedachten ging onderzochte over tot agressie jegens hen van wie hij dacht dat ze betrokken waren bij de vermeende verkrachting van zijn zus of de dood van zijn vader. Daarnaast speelden gevoelens van woede mee over de hem ten deel vallende behandeling van isolatie en vergaande sedatie, die invoelbaar als krenkend en onheus werd ervaren. Als gevolg van zijn rigiditeit lukte het onderzochte in die omstandigheden niet tot aanpassing en flexibiliteit te komen. Een en ander leidt tot het advies de feiten onderzochte sterk verminderd toe te rekenen. Onderzochte pleegde een aantal van de tenlastegelegde feiten naar eigen zegen onder invloed van GHB, met de effecten van welk middel hij bekend mag worden verondersteld. Bij de agressie binnen de KIB speelde boosheid over het regime een rol.
De kans op recidive van verzet, gepaard gaand met agressie, bij gedwongen verblijf binnen een psychiatrische instelling, is vooralsnog in te schatten op hoog. Daarbij moet worden opgemerkt dat het van onderzochte uitgaande geweld relatief beperkt is gebleven. Bovendien lijkt de spiraal van beperkende maatregelen en verzet daartegen inmiddels doorbroken; maar de achterdocht blijft en kan opnieuw tot bedreiging leiden.
Het geweld van de delicten is niet dermate gevaarzettend geweest dat terbeschikkingstelling met dwangverpleging is geïndiceerd. Het verblijf van onderzochte binnen het PPC laat zien dat zijn gedrag beter kan worden gereguleerd en dat hij binnen deze context vooral overkomt als een kwetsbare, angstige, onzekere en afhankelijke man, die zich positief wil inzetten, geen drugs meer gebruikt, medicatietrouw is en veel om advies vraagt, maar wel achterdochtig blijft.
Het is van belang dat onderzochte blijvend de beperkingen gaat aanvaarden die voortkomen uit zijn stoornis(sen). De acceptatie van de reikwijdte van het chronisch ziekteproces lijkt nog niet ver gevorderd. Er blijft sprake van een broos en wankel evenwicht, waarbij beperkte agressie niet kan worden uitgesloten. Maar de huidige bejegening biedt aanknopingspunten voor een wederzijds aanvaardbare omgang. Vanuit een fase van verdere klinische stabilisatie binnen een FPK, waarna vervolg binnen FPA, kan worden toegewerkt naar een meer permanent verblijf binnen een beschermd wonen-vorm. Belangrijk blijft daarbij dat onderzochte abstinent blijft van middelen, met name alcohol en GHB.
Een plaatsing ex art. 37 (hof: Sr) komt niet in aanmerking gezien de invloed van middelengebruik op het tenlastegelegde en de situationele boosheid, waardoor niet toegekomen wordt aan een advies van volledig niet-toerekenen. Bovendien wordt de termijn van één jaar waarop een dergelijke plaatsing ziet, te beperkt geacht om tot verantwoorde afronding te komen. Het overlaten van het vervolg daarvan aan de GGZ middels een civiele maatregel lijkt een gepasseerd station. Een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel lijkt niet voldoende effectief, aangezien onderzochte zich daaraan, bij een onverhoopt optredende psychotische ontregeling, uit de aard van zijn stoornis(sen), onvoldoende zal kunnen houden en dan nauwelijks mogelijkheden tot effectief ingrijpen voorhanden zijn.
Geadviseerd wordt terbeschikkingstelling met voorwaarden. Ook daarbij bestaat de kans dat onderzochte zich niet aan de voorwaarden zal blijken te kunnen houden, maar hem de kans bieden dat wel te doen, is vanuit veiligheidsperspectief verantwoord.
Op basis van de twee bovengenoemde rapporten concludeert het hof dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten leed aan schizofrenie en misbruik van alcohol en/of GHB, ten gevolge waarvan hem die feiten slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof stelt vast dat het onder 4 primair bewezen feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van de maatregel TBS eist, in aanmerking genomen dat de verdachte in het verleden binnen (andere) gedwongen kaders niet afdoende kon worden behandeld in die zin dat hij stabiel(er) ging functioneren en zijn agressie afnam, terwijl er geen enkel aanknopingspunt is voor de veronderstelling dat dit thans anders zou zijn,
Met genoemde gedragsdeskundigen, de raadsvrouw en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat oplegging van TBS met dwangverpleging (thans) niet meer geïndiceerd is. Het hof volgt dan ook het advies van psychater [psychiater 1] en psycholoog [psycholoog 1] aan de verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen, welke maatregel vanuit veiligheidsperspectief thans voldoende verantwoord kan worden geacht.
Het hof zal bij de aan de TBS te verbinden voorwaarden grotendeels aansluiting zoeken bij de voorwaarden die door Tactus Verslavingszorg in het advies van 18 april 2018 op schrift zijn gesteld.
Het hof leidt uit het rapport van Tactus Verslavingszorg en uit hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting heeft medegedeeld af dat de verdachte zich bereid heeft verklaard zich aan deze voorwaarden te houden.
Gelet op de invloed van verdovende middelen op verdachte’s psychiatrische toestandsbeeld en op het feit dat het bezit daarvan in de regel illegaal is, ziet het hof geen aanleiding de voorwaarde inzake het gebruik van verdovende middelen, zoals door de raadsvrouw betoogd, voorwaardelijk in tijd te beperken.
De maatregel TBS met voorwaarden kan, op vordering van het openbaar ministerie, alsnog worden omgezet in TBS met dwangverpleging in het geval de verdachte een gestelde voorwaarde niet naleeft of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist (artikel 38c Wetboek van Strafrecht).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 568,59, bestaande uit € 295,74 aan reparatiekosten, € 22,85 aan reiskosten en € 250 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 122,85, bestaande uit € 22,85 aan reiskosten en € 100 aan immateriële schade en is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-069074-15 onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het door politierechter toegewezen bedrag (€ 122,85). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 45, 57, 63, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-800223-15 onder 2 en het in de zaak met parketnummer 15-069074-15 onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-800223-15 onder 1, 3 en 4 primair en het in de zaak met parketnummer 15-069074-15 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-800223-15 onder 1, 3 en 4 primair en in de zaak met parketnummer 15-069074-15 onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld,
onder de
algemene voorwaardendat de verdachte:
1. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de verdachte:
2. zich stelt onder toezicht van en medewerking verleent aan de reclassering, ook indien dit inhoudt:
a. zich melden op afspraken bij de reclassering, zo vaak de reclassering dat nodig acht;
b. zich houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te bewegen tot het naleven van de voorwaarden;
c. medewerking verlenen aan huisbezoeken;
d. inzicht geven aan de reclassering over de voortgang van begeleiding of behandeling door andere instellingen/hulpverleners;
e. niet verhuizen of van adres veranderen zonder toestemming van de reclassering;
f. medewerking verlenen aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
3. verblijft in Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) Inforsa te Amsterdam – of een soortgelijke instelling als bepaald door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) – zolang de behandelaren dat, in overleg met het NIFP en Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ), noodzakelijk achten, doch maximaal voor een periode van twee jaar, zich aldaar stelt onder (klinische) behandeling en zich houdt aan alle aanwijzingen die hem in dat kader worden gegeven;
4. zich na afloop van de klinische behandeling conformeert aan de afspraken die worden gemaakt met betrekking tot beschermd wonen, daginvulling en vrije tijdsbesteding en aan de afspraken die worden gemaakt met betrekking tot een ambulante behandeling door een psycchiater en/of psycholoog;
5. meewerkt aan budgetbeheer/bewindvoering voor zover de reclassering dat nodig acht;
6. voorgeschreven medicatie (zonodig onder toezicht) inneemt zover de behandela(a)ren dat noodzakelijk acht(en) en meewerkt aan controles via bepaling van zijn bloedspiegel;
7. zich onthoudt van alcoholgebruik indien en voor zover de behandela(a)r(en) dit in overleg met de reclassering noodzakelijk achten;
8. zich onthoudt van drugsgebruik;
9. meewerkt aan alcohol- en drugscontroles.
Geeft Tactus Verslavingszorg opdracht de ter beschikking gestelde bij de naleving van deze voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Het hof ziet, anders dan vermeld in de schriftelijke vordering van de advocaat-generaal, geen grond de opgelegde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-069074-15 onder 1 bewezenverklaarde tot een bedrag van
€ 122,85 (honderdtweeëntwintig euro en vijfentachtig cent)bestaande uit € 22,85 (tweeëntwintig euro en vijfentachtig cent) aan materiële schade en € 100 (honderd euro) aan immateriële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 april 2015tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-069074-15 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 122,85 (honderdtweeëntwintig euro en vijfentachtig cent)bestaande uit € 22,85 (tweeëntwintig euro en vijfentachtig cent) aan materiële schade en € 100 (honderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 april 2015 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. N.A. Schimmel en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 mei 2018.
Mr. Cox is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen
=========================================================================
[…]