ECLI:NL:GHAMS:2018:1690

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
23-004363-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling door schoolconciërge met nekklem en stompen in het gezicht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1977, werd beschuldigd van mishandeling van een conciërge op een basisschool in Zaandam op 8 december 2015. De mishandeling vond plaats nadat de conciërge de vrouw van de verdachte had aangesproken over het parkeren van hun auto nabij een zebrapad. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen in het gezicht geslagen terwijl hij hem in een nekklem vasthield. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde mishandeling, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd om proceseconomische redenen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, met de mogelijkheid van 30 dagen hechtenis bij niet-nakoming. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van de mishandeling schade heeft geleden. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, waarbij het totale bedrag is vastgesteld op € 1.186,04, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004363-16
datum uitspraak: 18 mei 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-010965-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 december 2015 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [benadeelde] heeft mishandeld door meermalen althans eenmaal die [benadeelde] in het gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 december 2015 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [benadeelde] heeft mishandeld door meermalen die [benadeelde] in het gezicht te slaan;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uur, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer meermalen in het gezicht te slaan met zijn vuist. De verdachte heeft daarmee de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden, die hierdoor pijn, letsel en psychische klachten heeft ondervonden en zijn werkzaamheden gedurende een aantal maanden niet (volledig) heeft kunnen uitoefenen.
Het slachtoffer was werkzaam als conciërge op een basisschool en hielp als klaar-over schoolgaande kinderen met oversteken. Toen hij de vrouw van de verdachte aansprak omdat zij hun auto vlakbij het zebrapad parkeerde en hij (het slachtoffer) de opgestoken vinger van die vrouw had weggeduwd, heeft de verdachte het slachtoffer meermalen in het gezicht gestompt, terwijl hij hem in een nekklem vasthield.
Het slachtoffer droeg als klaar-over bij aan de veiligheid in de publieke sfeer, de mishandeling vond plaats in aanwezigheid van schoolgaande kinderen op de openbare weg en het slachtoffer was fysiek geen partij voor de verdachte die een stuk groter, breder en jonger is dan het slachtoffer en tevens geoefend in vechtsporten die mede gericht zijn op (zelf)beheersing. Het hof neemt de verdachte het feit dan ook bijzonder kwalijk.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte reeds veel nadelige gevolgen van deze gebeurtenis heeft ondervonden, doordat hij is afgeschilderd als een agressief persoon op de school die zijn kinderen bezochten en negatief over hem in de krant is bericht. Het hof ziet hierin echter geen reden de op te leggen straf te matig en acht de in eerste aanleg opgelegde, en ook in hoger beroep gevorderde taakstraf alleszins gerechtvaardigd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.686,04. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij de diverse posten van de gevorderde materiële schade voldoende heeft onderbouwd en dat deze posten door de verdediging onvoldoende zijn betwist. Om die reden wijst het hof het gehele gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding toe.
Het hof ziet geen grond het gehele gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding toe te wijzen, gelet op vergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden toegewezen. Gezien de aard, duur en ernst van het letsel acht het hof € 1.000 een billijke vergoeding voor de door de benadeelde partij geleden immateriële schade. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.186,04 (duizend honderdzesentachtig euro en vier cent)bestaande uit € 186,04 (honderdzesentachtig euro en vier cent) materiële schade en € 1.000 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2015 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.186,04 (duizend honderdzesentachtig euro en vier cent) bestaande uit € 186,04 (honderdzesentachtig euro en vier cent) materiële schade en € 1.000 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2015 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 mei 2018.
Mr. Kleene-Krom en mr. Cox zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen
=========================================================================
[…]