ECLI:NL:GHAMS:2018:1679

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
23-003018-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis in hoger beroep inzake inbraak in een pizzeria met aanvulling van gronden en vordering tenuitvoerlegging

Op 29 mei 2018 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, dat op 9 augustus 2017 was gewezen. De zaak betreft een inbraak in een pizzeria, gepleegd op 5 oktober 2016. De verdachte, geboren in 1996 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de kwalificatie van het bewezen verklaarde en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, waarbij het hof de gronden aanvult.

Het hof heeft de bewijsmiddelen aangevuld met een proces-verbaal van sporenonderzoek, waaruit blijkt dat de verdachte is herkend op camerabeelden van de inbraak. De raadsvrouw voerde aan dat de camerabeelden geen datum- en tijdsindicatie bevatten, maar het hof verwerpt dit verweer. De aangifte van de benadeelde, die op 12 oktober 2016 werd gedaan, bevestigt dat de beelden betrekking hebben op de inbraak van 5 oktober 2016.

Het hof kwalificeert de bewezenverklaring als diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verkregen door middel van braak en inklimming. Daarnaast heeft het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie. Het hof gelast de tenuitvoerlegging van het resterende deel van de voorwaardelijk opgelegde straf, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte bieden geen aanleiding om anders te beslissen. Het hof kan het verzoek van de raadsvrouw om de dagen in voorarrest in mindering te brengen niet toewijzen, omdat de wet dit niet toestaat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003018-17
datum uitspraak: 29 mei 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 augustus 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-741022-17 en 13-684520-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
adres: [adres 1] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [gedetineerd]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en de gronden waarop het berust en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de kwalificatie van het bewezen verklaarde en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en met dien verstande dat het hof de gronden aanvult.

Aanvulling van de bewijsmiddelen

Het hof vult de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aan met het volgende:
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 5 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1]
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in:
Op 5 oktober 2016 werd door ons als forensisch onderzoekers een onderzoek verricht in verband met een gekwalificeerde diefstal uit bedrijf gepleegd tussen 5 oktober 2016 4.00 uur en 4.06 uur. Het onderzoek is verricht in een horecabedrijf te [adres 2] Amsterdam.
Wij zagen, vanuit de binnenzijde van het pand gezien, sporen van braak. Wij zagen namelijk dat het bovenlicht het verst van de toegangsdeur was geforceerd. Wij zagen namelijk dat de valijzer was verbogen en wij zagen dat het sluitwerk niet meer [naar] behoren werkte.

Overige aanvulling van de gronden

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de
stillsvan de camerabeelden, waarop de verdachte is herkend, geen datum- en tijdsindicatie bevat. Hierdoor kunnen de beelden niet worden gelinkt aan de inbraak op 5 oktober 2016 en moet de verdachte worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof verwerpt het verweer.
[benadeelde] heeft op 12 oktober 2016 aangifte gedaan van inbraak, gepleegd op 5 oktober 2016 en heeft bij die gelegenheid verklaard dat zij de camerabeelden van de inbraak heeft meegenomen voor onderzoek door de politie. Er is geen aanwijzing dat die verklaring onjuist is en dat de door de aangeefster aan de politie overgedragen beelden op een andere inbraak zien dan die van 5 oktober 2016.

Kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het hof kwalificeert het bewezen verklaarde als:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van (het restant van) de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2016 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op 26 oktober 2016 en 14 december 2016 is telkens een gedeelte van deze straf ten uitvoer gelegd, zodat nu 19 dagen jeugddetentie resteren.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Tevens is gebleken dat de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf inmiddels is verstreken, zodat de proeftijd niet meer kan worden verlengd.
Het hof zal de tenuitvoerlegging van het resterende deel van de voorwaardelijk opgelegde straf gelasten. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte bieden geen aanknopingspunt anders te beslissen, in het bijzonder gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 mei 2018, waaruit volgt dat hij voor en na het onderhavige feit met justitie in aanraking is gekomen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte 99 dagen in voorarrest heeft doorgebracht, zodat het voorarrest de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 10 weken overstijgt. Zij heeft verzocht de teveel in voorarrest doorgebrachte dagen in mindering te brengen op de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie. Het hof kan dit verzoek niet toewijzen, omdat de wet hiertoe geen ruimte biedt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van het bewezen verklaarde en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor vermeld.
Gelast de tenuitvoerlegging van het resterende gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2016, parketnummer 13-684520-15, te weten van:
jeugddetentievoor de duur van
19 (negentien) dagen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. M.M. van der Nat en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 mei 2018.