Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
primairdat het hof zal bepalen dat de arbeidsovereenkomst ten onrechte is ontbonden en aan [appellant] een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:683 lid 3 BW en de volledige transitievergoeding zal toekennen, en
subsidiairdat het hof zal bepalen dat [appellant] niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [X] en aan [appellant] de volledige transitievergoeding zal toekennen,
zowel primair als subsidiairmet toekenning aan [appellant] van een (schade)vergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW en een billijke vergoeding ex artikel 7:671b lid 8, sub c BW, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, en met veroordeling van [X] in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.Feiten
3.Beoordeling
ernstigverwijtbaar handelen is echter geen sprake geweest. Het hof overweegt daartoe het volgende. Bij de beoordeling of sprake is geweest van (ernstig) verwijtbaar handelen dienen alle feiten en omstandigheden betrokken te worden. Het hof overweegt in dat verband dat [appellant] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onweersproken heeft verklaard dat hij zich op 3 maart 2017 om verschillende redenen niet gehoord voelde door de werkgever, dat de stoppen bij hem doorsloegen toen [leidinggevende] (weer) commentaar op zijn werk had, dat hij stond te trillen en dat hij toen tegen [adjunct-directeur] heeft gezegd dat het helemaal niet goed met hem ging. [adjunct-directeur] heeft op dat moment echter geen aandacht aan hem besteed. Kort daarna heeft het incident plaatsgevonden. Zoals in r.o. 3.4 reeds is overwogen, had [appellant] het gewraakte gedrag echter achterwege kunnen laten. Verder is van belang dat [appellant] eerder door [X] is aangesproken op zijn gedrag op het werk, dat door [X] als onacceptabel werd beschouwd, en dat hij hiervoor een schriftelijke waarschuwing heeft gekregen. [appellant] was dus een gewaarschuwd man. De bedrijfsarts had ten tijde van het incident op 3 maart 2017 [appellant] geadviseerd dat stress en conflicten in het werk vermeden dienden te worden. Van [X] had daarom verwacht mogen worden dat zij [leidinggevende] zou hebben geïnstrueerd om ervoor te zorgen dat [appellant] niet blootgesteld werd aan stress en / of conflicten. Tevens had het op de weg gelegen van [adjunct-directeur] om in ieder geval een luisterend oor te bieden aan [appellant] toen deze zich - kennelijk overstuur - bij hem meldde. Gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het gedrag van [appellant] op 3 maart 2017 een zodanig verwijtbaar handelen is dat van [X] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.