ECLI:NL:GHAMS:2018:1637

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
23-003468-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van een snorfiets en schuldheling van een bromfiets door een minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een minderjarige, was eerder veroordeeld voor diefstal in vereniging met braak en schuldheling. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na een hoger beroep ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van 29 september 2017. De tenlastelegging omvatte diefstal van een snorfiets en het verwerven van een bromfiets, waarvan de verdachte en zijn mededaders wisten dat deze door misdrijf verkregen waren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft de eerdere straf van de kinderrechter vernietigd. In plaats daarvan heeft het hof een deels voorwaardelijke werkstraf opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn deelname aan een intensief hulpverleningsprogramma. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003468-17
datum uitspraak: 15 februari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 29 september 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-067497-17 en 15-183635-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 9 april 2017 tot en met 10 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een of meer snorfiets(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen bromfiets(en) onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
en/of
hij op of omstreeks 10 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer goed(eren), te weten twee bromfiets(en) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), altahns redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 april 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een snorfiets, toebehorende aan [benadeelde 1], waarbij verdachte en zijn mededader die weg te nemen
snorfiets onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak,
en
hij omstreeks 10 april 2017 te Amsterdam een bromfiets voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en
schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde, gekwalificeerd als – kort gezegd – diefstal in vereniging met braak en medeplegen van opzetheling veroordeeld tot de leerstraf So Cool Regulier van 40 uur en een geheel voorwaardelijke werkstraf van 30 uur met als bijzondere voorwaarde een meldplicht en toezicht en begeleiding.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de bewezen te verklaren diefstal in vereniging met braak en schuldheling zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, waarvan 20 uur voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde een meldplicht en toezicht en begeleiding.
Door de raadsman is naar voren gebracht dat de verdachte thans in een schorsing van de gevangenhouding loopt vanwege de verdenking van andere feiten, waarbij hij zich aan een groot aantal voorwaarden moet houden, waaronder een zeer intensief hulpverleningsprogramma. Het naast deze voorwaarden opleggen van een leerstraf in onderhavige strafzaak heeft geen toegevoegde waarde. De verdachte gaat naar school, heeft een bijbaan en zal binnenkort stage gaan lopen. Indien de verdachte ook nog een werkstraf van enige omvang moet uitvoeren, zal hij overvraagd worden. Om die redenen heeft de raadsman het hof verzocht de door de kinderrechter opgelegde werkstraf te matigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan de diefstal van een snorfiets. Een dergelijk feit is zeer ergerlijk en heeft naast materiële schade overlast en ergernis voor de gedupeerde eigenaresse veroorzaakt. Daarnaast heeft de verdachte door zich schuldig te maken aan schuldheling, bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Bovendien heeft de verdachte door het plegen van deze feiten getoond geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 januari 2018 is hij eerder ter zake van diefstal onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op het over de verdachte opgemaakte rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) van 21 december 2017, welk rapport is opgemaakt in het kader van de meest recente verdenking van onder meer een woninginbraak, en op hetgeen de Raad in de persoon van Stuifbergen (hierna: zittingsvertegenwoordigster) ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht.
Uit voornoemd rapport volgt dat er de nodige zorgen zijn over de verdachte. Er is sprake van een oppositioneel-opstandige stoornis, een stoornis in cannabisgebruik, ouder-kind relatieproblemen en een beperkte weerbaarheid vanuit beperkte cognitieve vaardigheden. De verdachte is bovengemiddeld beïnvloedbaar door antisociale leeftijdsgenoten, waarmee de verdachte omgaat. De zittingsvertegenwoordigster heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat verdachte nu een multisysteem therapie volgt in het kader van de schorsing van zijn gevangenhouding in de meest recente strafzaak. Hij werkt goed mee aan de therapie. De verdachte heeft daarnaast intensief contact met de jeugdreclassering en dat contact verloopt voorspoedig. Dat zijn positieve ontwikkelingen. Ook is de verdachte (opnieuw) bezig met een opleiding. Gelet op de opleiding en de therapie die de verdachte nu volgt en mede gelet op zijn verstandelijke beperking zou een leerstraf tot overvraging kunnen leiden. Een werkstraf acht zij uitvoerbaar, nu deze werkzaamheden om de schoolse activiteiten van de verdachte heen kunnen worden gepland. Voorts heeft de zittingsvertegenwoordigster het advies om aan de werkstraf toezicht & begeleiding te koppelen gehandhaafd.
Het hof acht, alles afwegende, een leerstraf zoals opgelegd door de kinderrechter naast het huidige intensieve programma aan hulpverlening niet langer opportuun. Teneinde de verdachte er echter van te doordringen dat zijn gedrag niet acceptabel is, zal het hof een deels voorwaardelijke werkstraf opleggen, waarbij na te melden duur passend en geboden wordt geacht. Overeenkomstig het advies van de Raad acht het hof het aangewezen om aan het voorwaardelijke deel de na te noemen bijzondere voorwaarde van een meldplicht met toezicht en begeleiding te verbinden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 185,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Nu het hof de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk houdt voor het bewezen geachte feit, is daarmee de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor de daaruit rechtstreeks voortvloeiende schade gegeven. De gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij zijn door de verdediging niet betwist. De verdachte is, samen met zijn mededader, tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 november 2015 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 25 uren subsidiair 12 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De Raad heeft geadviseerd om de vordering toe te wijzen omdat de verdachte de consequenties van zijn gedrag moet ervaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de proeftijd zal worden verlengd.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Met de Raad is het hof van oordeel dat van belang is dat op het plegen van strafbare feiten in een proeftijd de duidelijke consequentie volgt dat de eerder voorwaardelijke opgelegde straf ten uitvoer wordt gelegd. Van dat uitgangspunt kan onder uitzonderlijke omstandigheden worden afgeweken, maar van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is in casu niet gebleken. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
20 (twintig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich te melden bij William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 185,00 (honderdvijfentachtig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 185,00 (honderdvijfentachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 november 2015, parketnummer 15-183635-15, te weten van:
een taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
25 (vijfentwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
12 (twaalf) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.G. Hijink, mr. P.F.E. Geerlings en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 februari 2018.
Mr. N.R.A. Meerbeek is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]