ECLI:NL:GHAMS:2018:1606

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
23-003793-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging met partiële vrijspraak en gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd in P.I. Lelystad, was beschuldigd van diefstal in vereniging van cosmetica-artikelen en schoenen op 19 oktober 2017 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte twee feiten, waarbij de verdachte samen met anderen handelde met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de diefstal van de schoenen, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het hof oordeelde dat er wel sprake was van medeplegen bij de diefstal van de cosmetica-artikelen, waarbij de verdachte een rol als 'uitkijk' vervulde. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, en het hof heeft deze straf in hoger beroep bevestigd. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke misdrijven. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003793-17
datum uitspraak: 15 mei 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-702720-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 19 oktober 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (met een of meerdere geprepareerde tassen) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meerdere cosmetica-artikelen (waaronder mascara en/of lippenstift/lippengloss) (totale waarde EUR 278,10), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [naam 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s); (art. 311 Wetboek van Strafrecht)
2:
hij op of omstreeks 19 oktober 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (met een of meerdere geprepareerde tassen) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meerdere paren schoenen (totale waarde EUR 194,85), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [naam 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s); (art. 311 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. De verdachte is door de aangever noch door de verbalisanten waargenomen in de schoenenwinkel [naam 2]. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op enig moment na de diefstal in de witte plastic tas heeft gekeken – waarin de gestolen schoenen zaten – maar hieruit kan niet zonder meer volgen dat de verdachte een rol heeft gehad bij de diefstal van die schoenen.

Bewijsoverweging feit 1

De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat geen sprake is van medeplegen, omdat niet bewezen kan worden dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de andere verdachten bij de diefstal. Verder heeft zij aangevoerd dat het gedrag van de verdachte, zoals geverbaliseerd in het proces-verbaal, hooguit lijkt op medeplichtigheid. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het gedrag van de verdachte slechts wordt geverbaliseerd als “op de uitkijk staan”.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien vast is komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht of het veiligstellen van het gestolen goed), kan toch sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid bij het ten laste gelegde het volgende af.
De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] liepen naast elkaar naar de Raamgracht in Amsterdam. Medeverdachte [medeverdachte 1] liep ongeveer 30 meter achter eerstgenoemde mannen aan. De drie verdachten kwamen uiteindelijk samen op de Ververstraat. De drie mannen liepen vervolgens door. Op de Dam kwamen ze weer even bij elkaar en spraken met elkaar. Hierop vervolgden zij hun weg richting de [naam 1]. Voor de deur van de winkel hebben zij ieder een positie ingenomen en die winkel van buiten geobserveerd. Vervolgens zijn zij de winkel binnengegaan en hebben zij ieder een andere positie ingenomen. Medeverdachte [medeverdachte 1] sprak met een winkelmedewerkster en keek om zich heen, en medeverdachte [medeverdachte 2] pakte de make-upartikelen uit de schappen, stopte ze in zijn broekzak en stopte ze uiteindelijk in een tas, die later geprepareerd bleek te zijn door middel van aluminiumfolie dat de detectiepoorten blokkeert. De verdachte keek om zich heen en hield de mensen in de winkel nauwlettend in de gaten. Hierna liepen verdachte en de twee medeverdachten alle drie de [naam 1] uit. Na diens aanhouding bleek dat medeverdachte [medeverdachte 1] ook een geprepareerde tas met zich droeg.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de diefstal is gepleegd op basis van eerder gemaakte afspraken tussen de verdachte en de andere twee verdachten. Verdachtes rol van de man op de uitkijk (in de winkel) acht het hof, in het licht van de door de anderen vervulde rollen van afleider en wegnemer, een bijdrage van voldoende gewicht om de vereiste nauwe en bewuste samenwerking aan te nemen en aldus tot het bewijs van medeplegen van de diefstal te komen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 19 oktober 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere cosmetica-artikelen met een totale waarde van € 278,10, toebehorende aan winkelbedrijf [naam 1].
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met twee mededaders, schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Daarbij hebben zij gebruik gemaakt van een geprepareerde tas. De onderlinge samenwerking en het gebruik van deze tas duiden op een professionele aanpak. Ook heeft de verdachte zich met zijn mededaders gericht op waardevolle cosmetica producten. De verdachte en zijn mededaders hebben door aldus te handelen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de winkelier. Dit is een ergerlijk feit dat voor de benadeelde veel hinder en nadeel oplevert. Bovendien is de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel van de Justitiële Documentatie van 17 april 2018 eerder ter zake van soortgelijke misdrijven onherroepelijk veroordeeld. In de vrijspraak van feit 2 ziet het hof geen aanleiding de verdachte een lagere straf op te leggen dan de politierechter heeft gedaan. De na te noemen gevangenisstraf is namelijk passend bij een feit als het onderhavige.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. M.M. van der Nat en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 mei 2018.
Mr. G.M. Boekhoudt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]