ECLI:NL:GHAMS:2018:1580

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
14 mei 2018
Zaaknummer
23-003774-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en GHB

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid amfetamine en GHB. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw beoordeeld. De tenlastelegging betrof het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 802,5 gram amfetamine en 30 milliliter GHB op 14 april 2017 te Haarlem. De verdachte voerde aan dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in zijn woning, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte in een kleine woning verbleef waar de drugs in de vriezer en op tafel waren aangetroffen, en dat hij als grootgebruiker van verdovende middelen regelmatig toegang had tot deze ruimte. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een combinatie van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op, met bijzondere voorwaarden voor reclassering. De beslissing was gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte, die recentelijk had aangegeven afgekickt te zijn van zijn drugsverslaving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003774-17
datum uitspraak: 3 mei 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-091502-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2017 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 802,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of cocaïne, zijnde amfetamine en/of cocaïne, en/of ongeveer 30 mililiter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.
Bespreking van een ter zitting gevoerd verweer
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Hiertoe is door en namens de verdachte aangevoerd dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van ruim 800 gram amfetamine in de vriezer.
Het verweer wordt verworpen. Het hof stelt vast dat de verdachte in een kleine woning verbleef waar in de vriezer en op tafel een hoeveelheid van in totaal ongeveer 800 gram amfetamine is aangetroffen. De verdachte maakte dagelijks gebruik van die woning en had in diezelfde vriezer naar eigen zeggen zijn persoonlijke voorraad verdovende middelen liggen. Hij verklaart een grootgebruiker te zijn en moet dus met enige regelmaat de vriezer hebben geopend en de daarin liggende verdovende middelen hebben gezien. In de woning zijn verder op de salontafel diverse hulpmiddelen voor het vervaardigen van harddrugs aangetroffen, zoals een weegschaal en een spiegel. Onder de salontafel stond een koffiemolen met witte poederrestanten. Dat nu juist de grotere hoeveelheid amfetamine de verdachte niet bekend zou zijn, acht het hof gezien het vorenstaande niet geloofwaardig. Voor zover de verdediging al een alternatief scenario heeft geschetst inhoudende dat een ander dan de verdachte de amfetamine in de vriezer heeft gelegd – de verdediging spreekt de verdenking jegens de ex-vriendin van de verdachte uit – is dat niet onderbouwd en daardoor niet aannemelijk geworden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 april 2017 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad 802,5 gram van een materiaal bevattende amfetamine en 30 milliliter van een materiaal bevattende GHB.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met algemene en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, bij niet verrichten te vervangen door 50 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte verplicht is zich gedurende de proeftijd te melden bij Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een forse hoeveelheid amfetamine en 30 milliliter GHB. Het gebruik van deze verdovende middelen heeft een verslavende werking en kan leiden tot ernstige schade voor de gezondheid. Daarnaast heeft het drugsgebruik een negatieve uitwerking op de samenleving, omdat daarmee veelal vermogenscriminaliteit gepaard gaat, teneinde in het drugsgebruik te kunnen voorzien. Mede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken door rechters plegen te worden opgelegd, zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel gerechtvaardigd zijn.
Nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard afgekickt te zijn van zijn drugsverslaving die hem mede tot het plegen van de bewezenverklaarde feiten heeft gebracht, en daarnaast recentelijk een baan heeft gevonden, ziet het hof aanleiding om hem een combinatie van een taakstraf met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde op te leggen. Daarbij acht het hof met name van belang dat de verdachte, zoals volgt uit hetgeen door en namens hem ter zitting is toegelicht, gemotiveerd is om ervoor te zorgen dat hij niet meer met justitie in aanraking komt. Gelet op zijn forse drugsverslaving en de noodzaak om afgekickt te blijven heeft de verdachte wel een justitieel kader nodig, dat hem hulp biedt die nodig is om te voorkomen dat hij opnieuw strafbare feiten pleegt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de proeftijd te melden bij de Reclassering Nederland[adres 2], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.M. van der Nat, in tegenwoordigheid van A.D. Renshof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 mei 2018.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.