ECLI:NL:GHAMS:2018:1576

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
23-003600-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van hotelgasten en vals identiteitsdocument

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor diefstal van goederen van hotelgasten en het voorhanden hebben van een vals identiteitsdocument. De tenlastelegging omvatte diefstal van een zwarte Louis Vuitton portemonnee, een powerbank en een zwarte handbagage tas, toebehorende aan twee slachtoffers, en het bezit van een Italiaanse identiteitskaart waarvan de verdachte wist dat deze vals was. Tijdens de zitting in hoger beroep op 26 april 2018 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, maar het hof heeft het verweer verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte in nauwe en bewuste samenwerking de tas van een slachtoffer hebben gestolen. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de diefstal. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 177,75 toegewezen, maar voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003600-17
datum uitspraak: 9 mei 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-702607-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam te Rotterdam.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 september 2017 tot en met 24 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (zwarte Louis Vuitton) portemonnee (met inhoud) en/of een powerbank en/of een (zwarte handbagage) tas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
2:
hij op of omstreeks 24 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in het bezit was van een (Italiaanse) identiteitskaart, in elk geval van een reisdocument, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- het documentnummer en/of de basisbedrukking niet gedrukt maar geprint was en/of
- de identiteitskaart niet voorzien was van plaatdruk en/of irisdruk en/of
- de fluorescentie van de identiteitskaart bij ultraviolet licht afweek en/of
- de persoons- en afgiftegegevens zijn aangebracht met een afwijkend type printer.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het medeplegen van de diefstal van de tas van aangever [slachtoffer 2] aangezien de verdachte geen bijdrage van substantiële aard aan deze diefstal had. De verdachte heeft verklaard dat hij deze tas van de medeverdachte heeft aangepakt omdat hij dacht dat dit de tas van de medeverdachte was.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Door de politieambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] is gezien dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] in de middag/avond van 23 september 2017 samen optrokken en daarbij gedrag vertoonden dat de politieambtenaren deden denken aan zakkenrollersgedrag. De verdachte heeft bij de politie bekend dat hij die avond samen met zijn medeverdachte in het [hotel 1] hotel een diefstal heeft gepleegd.
Op camerabeelden van het [hotel 2] hotel is door een politieambtenaar gezien dat de verdachte en zijn medeverdachte op 24 september 2017 het hotel binnen zijn gegaan zonder tas, de medeverdachte met een tas (hof: van aangever [slachtoffer 2]) uit de lobby kwam lopen en deze bij de verdachte neerzette. Hierna verliet de medeverdachte het hotel, kort daarna gevolgd door de verdachte die de gestolen tas droeg.
De medeverdachte heeft hierover op 24 september 2017 bij de politie verklaard dat hij de tas heeft gestolen en aan zijn vriend heeft gegeven en op 25 september 2017 op de vraag “Gister heeft u samen met uw vriend een tas gestolen in het [hotel 2] hotel” geantwoord: “ja dat klopt wel”.
Gelet op het gedrag en de samenwerking van de verdachte en de medeverdachte de avond voorafgaand aan de diefstal van de tas, de hierboven omschreven handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte in het [hotel 2] hotel, en de verklaringen van de medeverdachte bij de politie, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en de medeverdachte in nauwe en bewuste samenwerking de tas van [slachtoffer 2] hebben gestolen, waarbij de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om hem als medepleger aan te merken. Nu de stukken van het dossier geen aanknopingspunten bevatten voor de verklaring van de verdachte bij de politierechter dat hij dacht dat de tas van zijn medeverdachte was, en mede gelet op het feit dat de medeverdachte zonder tas en samen met de verdachte het hotel binnenging, acht het hof de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 23 september 2017 en 24 september 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een zwarte Louis Vuitton portemonnee met inhoud en een powerbank toebehorende aan [slachtoffer 1] en een zwarte handbagage tas toebehorende aan [slachtoffer 2];
2:
hij op 24 september 2017 te Amsterdam in het bezit was van een (Italiaanse) identiteitskaart, waarvan verdachte wist dat het vals was, bestaande die valsheid hierin dat
- het documentnummer en de basisbedrukking niet gedrukt maar geprint was en
- de identiteitskaart niet voorzien was van plaatdruk en
- en de persoons- en afgiftegegevens zijn aangebracht met een afwijkend type printer.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
een reisdocument waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is voorhanden hebben.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van goederen van hotelgasten. Hij is samen met zijn mededader hotels binnengegaan en heeft daar in een onbewaakt moment deze nietsvermoedende personen op professionele wijze hun eigendommen afhandig gemaakt. Daarmee heeft hij geen respect betoond voor het eigendom van anderen. Dergelijke diefstallen zijn hinderlijk en leveren voor de gedupeerden veel overlast en ergernis op.
Daarnaast heeft de verdachte een vals identiteitsbewijs voorhanden gehad. Hij heeft daarbij het vertrouwen, dat moet kunnen worden gesteld in dergelijke bescheiden geschonden.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een lagere straf dan een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf. Daarmee wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht, terwijl deze er anderzijds toe strekt de verdachte ervan te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet, als bepleit door de raadsman, worden volstaan met een straf die lager is dan de hieronder bedoelde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.154,55. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag ter hoogte van € 177,75.
Dit betreft de kosten van parfum
(€ 62,80), riem (€ 10) tas (€ 69,95) en sleutels (€ 35). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering, mede gelet op de betwisting daarvan door de raadsman, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 231 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 177,75 (honderdzevenenzeventig euro en vijfenzeventig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 2], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 177,75 (honderdzevenenzeventig euro en vijfenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 september 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 mei 2018.
Mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.L.M. van der Voet zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.