ECLI:NL:GHAMS:2018:1572

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
23-004337-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake pogingen tot tassenrollerij in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor meerdere pogingen tot tassenrollerij op 16 november 2017 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het openmaken van de rugzak van slachtoffer 1, het losmaken van het touw van de rugzak van slachtoffer 2 en het afleiden van de aandacht van slachtoffers 3 en 4 om goederen te stelen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter. De verdediging voerde aan dat de pogingen tot diefstal afzonderlijk beoordeeld moesten worden, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte en haar medeverdachte nauw samenwerkten en dat hun handelingen in samenhang moesten worden bezien. Het hof achtte de verdachte wettig en overtuigend bewezen schuldig aan de poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht. Het hof overwoog dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigden. De verdachte had blijk gegeven van geen respect voor het eigendomsrecht van anderen, wat bijdroeg aan een gevoel van onrust in de maatschappij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004337-17
datum uitspraak: 9 mei 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-702908-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 16 november 2017 te Amsterdam (meermalen) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of andere goederen van hun/haar gading, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), met een of meer van haar mededader(s), althans alleen:
- de rits van de rugzak van [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en opengetrokken, waarbij het handelen aan het zicht van anderen werd onttrokken door middel van kledingstukken en/of
- het touw waarmee de rugzak van [slachtoffer 2] was afgesloten heeft losgemaakt en met een hand in deze rugzak is gegaan, waarbij het handelen aan het zicht van anderen werd onttrokken door middel van het zich tussen dit handelen en deze anderen te positioneren en/of
- met een hand in en/of in de richting van de jassen en/of tassen van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] is gegaan, waarbij de aandacht van [slachtoffer 3] (en/of andere aanwezigen) werd afgeleid door middel van aandachtstrekkend gedrag;
en/of
[medeverdachte] op of omstreeks 16 november 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of andere goederen van haar gading, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of [medeverdachte], met een hand in en/of in de richting van de jassen en/of tassen van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] is gegaan, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 16 november 2017 te Amsterdam opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door de aandacht van [slachtoffer 3] (en/of andere aanwezigen) af te leiden door middel van aandachtstrekkend gedrag en door op de uitkijk te staan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de tenlastegelegde pogingen tot diefstal afzonderlijk moeten worden beoordeeld. De verdachte heeft de poging ten aanzien van [slachtoffer 1] alleen gepleegd, bij de poging ten aanzien van [slachtoffer 2] was sprake van medeplegen en bij de poging ten aanzien van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] had de verdachte geen materiële bijdrage van voldoende gewicht.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
De handelingen van de verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte] voorafgaande en tijdens de verschillende pogingen worden in samenhang bezien. Uit het proces-verbaal van bevindingen van politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 16 november 2017 volgt dat de verdachte en de medeverdachte gedurende de observaties samen waren. Voorts leidt het hof uit de bevindingen van deze verbalisanten af dat de verdachte en de medeverdachte bij de tenlastegelegde pogingen tot diefstal steeds nauw en bewust samenwerkten. Zij begaven zich telkens samen naar de verschillende aangevers, waarbij vervolgens een van beiden de wegnemingshandelingen verrichtte en de ander afschermingshandelingen en/of afleidingsmanoeuvres verrichtte. De rollen die de verdachte en haar medeverdachte vervulden waren inwisselbaar en van voldoende gewicht voor bewezenverklaring van medeplegen van deze pogingen tot diefstal.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 16 november 2017 te Amsterdam meermalen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of andere goederen van hun gading, telkens toebehorende aan een ander dan aan verdachte en haar mededader, met haar mededader:
- de rits van de rugzak van [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en opengetrokken, waarbij het handelen aan het zicht van anderen werd onttrokken door middel van kledingstukken en
- het touw waarmee de rugzak van [slachtoffer 2] was afgesloten heeft losgemaakt en met een hand in deze rugzak is gegaan, waarbij het handelen aan het zicht van anderen werd onttrokken door middel van het zich tussen dit handelen en deze anderen te positioneren en
- met een hand in de richting van de jassen en tassen van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] is gegaan, waarbij de aandacht van [slachtoffer 3] werd afgeleid door middel van aandachttrekkend gedrag.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot 3 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan de politierechter heeft opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met haar medeverdachte schuldig gemaakt aan drie pogingen tot tassenrollen. Zij zijn hierbij op een listige en geraffineerde wijze te werk gegaan, door op heimelijke wijze slachtoffers te benaderen en af te leiden dan wel hun handelingen af te schermen. Zakken- en tassenrollerij en pogingen daartoe veroorzaken overlast aan gedupeerden. Feiten als de onderhavige dragen bij aan een in de maatschappij heersend gevoel van onrust, waarbij winkelend publiek op de hoede moet zijn om te voorkomen dat het wordt beroofd. De verdachte heeft er blijk van gegeven dat zij geen respect heeft voor het eigendomsrecht van anderen.
Hoewel de verdachte blijkens een haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 april 2018 niet eerder in Nederland is veroordeeld is het hof van oordeel dat vanwege de ernst van deze feiten geen andere dan een vrijheidsbenemende straf passend is.
In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ziet het hof geen reden een lagere straf dan door de politierechter opgelegd, op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 mei 2018.
Mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.L.M. van der Voet zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.