In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor meerdere pogingen tot tassenrollerij op 16 november 2017 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het openmaken van de rugzak van slachtoffer 1, het losmaken van het touw van de rugzak van slachtoffer 2 en het afleiden van de aandacht van slachtoffers 3 en 4 om goederen te stelen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter. De verdediging voerde aan dat de pogingen tot diefstal afzonderlijk beoordeeld moesten worden, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte en haar medeverdachte nauw samenwerkten en dat hun handelingen in samenhang moesten worden bezien. Het hof achtte de verdachte wettig en overtuigend bewezen schuldig aan de poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht. Het hof overwoog dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigden. De verdachte had blijk gegeven van geen respect voor het eigendomsrecht van anderen, wat bijdroeg aan een gevoel van onrust in de maatschappij.