ECLI:NL:GHAMS:2018:157
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Uithuisplaatsing van minderjarigen en de zorgcapaciteiten van ouders
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [kind a] en [kind b], van de ouders, [de moeder] en [de vader]. De ouders waren in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter die een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De zaak is ontstaan na zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen, die in 2016 naar aanleiding van een melding door de Jeugdbescherming regio Amsterdam (GI) zijn onderzocht door de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad concludeerde dat de ouders onvoldoende in staat waren om aan de behoeften van de kinderen te voldoen, wat leidde tot een verzoek om ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
De ouders hebben in de procedure betoogd dat de gronden voor uithuisplaatsing ontbraken en dat zij zich hadden ingespannen om hulp te ontvangen, waaronder deelname aan een NIKA-traject. De GI en de Raad hebben echter aangegeven dat de ouders nog steeds niet in staat zijn om de benodigde zorg en emotionele veiligheid te bieden aan de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen gerechtvaardigd zijn en dat de ouders nog niet voldoende vooruitgang hebben geboekt in hun opvoedvaardigheden.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De ouders zijn aangespoord om mee te werken aan verdere hulpverlening, waaronder een NIKA-traject, om de hechting met hun kinderen te verbeteren. De beslissing benadrukt de noodzaak van adequate zorg voor de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarigen.