ECLI:NL:GHAMS:2018:157

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
200.225.704/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen en de zorgcapaciteiten van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [kind a] en [kind b], van de ouders, [de moeder] en [de vader]. De ouders waren in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter die een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De zaak is ontstaan na zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen, die in 2016 naar aanleiding van een melding door de Jeugdbescherming regio Amsterdam (GI) zijn onderzocht door de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad concludeerde dat de ouders onvoldoende in staat waren om aan de behoeften van de kinderen te voldoen, wat leidde tot een verzoek om ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.

De ouders hebben in de procedure betoogd dat de gronden voor uithuisplaatsing ontbraken en dat zij zich hadden ingespannen om hulp te ontvangen, waaronder deelname aan een NIKA-traject. De GI en de Raad hebben echter aangegeven dat de ouders nog steeds niet in staat zijn om de benodigde zorg en emotionele veiligheid te bieden aan de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen gerechtvaardigd zijn en dat de ouders nog niet voldoende vooruitgang hebben geboekt in hun opvoedvaardigheden.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De ouders zijn aangespoord om mee te werken aan verdere hulpverlening, waaronder een NIKA-traject, om de hechting met hun kinderen te verbeteren. De beslissing benadrukt de noodzaak van adequate zorg voor de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.225.704/01
zaaknummer rechtbank: C/13/629456 / JE RK 17-552 (UHP)
beschikking van de meervoudige kamer van 16 januari 2018 inzake

1.[de moeder] ,

2. [de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. N.H.G. Beltman te Amsterdam,
en
Jeugdbescherming regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind a] );
- de minderjarige [B] (hierna: [kind b] ).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 13 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 13 juli 2017.
2.2
De GI heeft op 21 november 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Van de zijde van de ouders is op 23 november 2017 een journaalbericht ingediend van 22 november 2017 met de stukken van de procedure in eerste aanleg.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 27 november 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en de teammanager;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw S. Klay.

3.De feiten

3.1
De ouders zijn met elkaar gehuwd [in] 2010. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind a] [in] 2013 en [kind b] [in] 2016 (hierna: de kinderen).
3.2
De raad heeft naar aanleiding van een melding van de GI onderzoek verricht naar de kinderen en op 4 augustus 2016 rapport uitgebracht. In dat rapport verzoekt de raad de kinderen voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen en deze maatregel met onmiddellijke ingang voorlopig uit te spreken voor de duur van drie maanden. Daarnaast verzoekt de raad een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor verblijf in een pleeggezin voor de duur van drie maanden.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 augustus 2016 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld en is de beslissing ten aanzien van het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden. Op 22 augustus 2016 is de beschikking van 11 augustus 2016 bekrachtigd voor zover het de ondertoezichtstelling betreft en zijn de kinderen onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd, laatstelijk bij de bestreden beschikking tot 22 augustus 2018.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 september 2016 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend voor verblijf in een pleeggezin voor de duur van zes maanden. De GI heeft die machtiging niet tijdig ten uitvoer kunnen leggen in verband met het verblijf van het gezin in het buitenland, waardoor de machtiging is komen te vervallen.
3.5
De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 januari 2017 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend voor verblijf bij een pleegouder voor de duur van twee weken. Bij beschikking van 18 januari 2017 is de beschikking van 10 januari 2017 gehandhaafd en is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend voor verblijf bij een pleegouder tot uiterlijk 18 april 2017, onder aanhouding van het verzoek voor het overige. Bij beschikking van 14 april 2017 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend voor verblijf bij een pleegouder tot uiterlijk 18 juli 2017.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op het verzoek van de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 18 juli 2017 tot uiterlijk 22 augustus 2017 en aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 22 augustus 2017 tot uiterlijk 22 augustus 2018.
4.2
De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen in die zin dat de uithuisplaatsing van de kinderen wordt opgeheven.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De ouders betogen dat de gronden voor uithuisplaatsing ontbreken. Zij voeren daartoe -kort gezegd - aan dat de zorgen die in het verleden zijn geconstateerd uitsluitend betrekking hebben op [kind a] en niet zijn gerelateerd aan hun opvoedvaardigheden. Zij hebben in het verleden meegewerkt aan de hulpverlening die hun is geboden en zich leerbaar opgesteld. Verder hebben zij voorgesteld zich te laten begeleiden in het kader van een NIKA-traject om aan de hechtingsproblematiek te werken. Bovendien beschikken zij inmiddels over een eengezinswoning. Zij betwisten dat de vader zich in het verleden agressief heeft opgesteld jegens hulpverlening.
5.3
De GI heeft het betoog van de ouders weersproken. Zij heeft aangevoerd dat VTO vroeghulp een ontwikkelingsachterstand bij [kind a] heeft geconstateerd die verband hield met de thuissituatie bij de ouders en hun beperkte opvoedvaardigheden. Voorts is gebleken dat zowel [kind a] als [kind b] onvoldoende emotionele veiligheid ervaren in de relatie tot hun ouders. Met name het onrustige en gespannen gedrag van vader zorgt bij hen voor spanning. De ouders hebben tot op heden onvoldoende geprofiteerd van de hulpverlening die hun is geboden, hun leerbaarheid is beperkt en zij willen niet meewerken aan een NIKA-traject, aldus de GI.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad heeft verklaard dat de ouders tot op heden onvoldoende hebben laten zien dat zij de vaardigheden die zij tijdens de TripleP cursus hebben geleerd, in de praktijk kunnen toepassen. Het is van belang dat de ouders zich laten begeleiden in een NIKA-traject en dat snel zicht komt op hun opvoedvaardigheden en leerbaarheid.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Uit het raadsrapport blijkt dat in de periode voorafgaand aan de uithuisplaatsing van de kinderen ernstige zorgen bestonden over hun opvoedsituatie en het effect daarvan op hun ontwikkeling en gezondheid. Bij [kind a] is een achterstand geconstateerd in zijn spraak- taal- en, spelontwikkeling en op sociaal-emotioneel gebied. Voorts was bij de ouders sprake van kleine huisvesting met slechte hygiëne, van schulden en van chronische stress en persoonlijke problematiek. De ouders waren niet in staat aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen en toonden onvoldoende inzicht in de geconstateerde zorgen, waardoor die in stand bleven. In september 2016 zijn de ouders, tegen de uitdrukkelijke afspraken met de GI in, naar Bangladesh vertrokken en na ruim drie maanden naar Nederland teruggekeerd, waarna de kinderen met een spoedmachtiging uit huis zijn geplaatst.
Na de uithuisplaatsing heeft Spirit een VTO Spoedhulp-traject ingezet bij de ouders. Spirit heeft hierover op 13 februari 2017 en 5 juli 2017 verslag uitgebracht. Bij het verslag van 5 juli 2017 is een rapportage gevoegd ten aanzien van de emotionele beschikbaarheid van de ouders (EAS). Uit die stukken blijkt dat de ontwikkelingsachterstand die bij [kind a] was geconstateerd niet was gerelateerd aan kindfactoren, maar het gevolg was van wat zich in zijn leven heeft afgespeeld. Die ontwikkelingsachterstand en de onrustige, emotionele houding van de vader zijn in de visie van Spirit twee kernzorgen waarin verandering moet komen. Verder verdient de bijzonder hechte band tussen de vader en [kind a] aandacht. Uit de stukken blijkt dat sprake is van een zeer grote kwetsbaarheid in de relatie tussen de ouders en de kinderen. Zowel [kind a] als [kind b] ervaren onvoldoende emotionele veiligheid in hun relatie tot hun ouders en met name het onrustige en gespannen gedrag van vader zorgt bij hen voor spanningen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de ontwikkelingsachterstand bij [kind a] sinds de uithuisplaatsing is ingelopen en dat de kinderen zich in het pleeggezin ook overigens goed ontwikkelen. Voorts komt naar voren dat de ouders inmiddels meer open lijken te staan voor hulpverlening en dat zij een TripleP cursus hebben gevolgd. Niettemin blijkt uit de verschillende rapportages ook dat zij nog onvoldoende in staat zijn aan te sluiten bij hetgeen de kinderen nodig hebben. Tegen die achtergrond acht het hof het van evident belang dat zij meewerken aan een NIKA-traject om de hechting tussen hen en de kinderen door middel van video feedback te verbeteren en dat meer zicht komt op hun leerbaarheid. Dat, zoals de ouders stellen, het NIKA-traject buiten hun toedoen nog niet is gestart, is gelet op de door de GI ingediende stukken niet aannemelijk geworden. Anders dan de ouders betogen, blijkt uit de stukken voorts dat de vader een probleem heeft met zijn agressie-regulatie en dat in dat kader een behandeling nodig is bij De Waag. De raad heeft ter zitting in hoger beroep opgemerkt dat bij De Waag tevens diagnostiek ten aanzien van de ouders kan plaatsvinden om het perspectief van de kinderen te kunnen beoordelen. Het hof onderschrijft dat betoog.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn.
5.6
De GI heeft aan de orde gesteld dat het vermoeden bestaat dat de ouders een licht verstandelijke beperking hebben en dat zij in gesprek is met de William Schrikker Groep voor een mogelijke overdracht. Het hof gaat ervan uit dat zodra blijkt dat de William Schrikker Groep beter aansluit bij de ouders de overdracht zo spoedig mogelijk wordt verwezenlijkt.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, J.M.C. Louwinger-Rijk en J. Kok, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier en is op 16 januari 2018 in het openbaar uitgesproken.