In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 2 mei 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1965, was beschuldigd van winkeldiefstal, waarbij zij op 17 januari 2017 in Amsterdam goederen had weggenomen uit een winkel, toebehorende aan een winkelbedrijf. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd om proceseconomische redenen en heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.
De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had eerder een taakstraf gekregen voor een soortgelijk feit. Het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week op, evenals een geldboete van € 200,-, rekening houdend met de financiële situatie van de verdachte. De op te leggen straffen zijn gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de beslissing genomen om de gevangenisstraf niet ten uitvoer te leggen, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Het arrest is uitgesproken op een openbare terechtzitting, waarbij mr. A.M. van Woensel, mr. W.F. Groos en mr. H.A. van Eijk zitting hadden in de meervoudige strafkamer. Mr. Van Woensel was buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.