ECLI:NL:GHAMS:2018:1556
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep wegens gebrek aan mandaat en schriftelijke grieven
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 17 juli 2017 was gewezen. De verdachte, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was, is niet verschenen op de zittingen in hoger beroep. Tijdens de zitting op 18 januari 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte telefonisch contact gehad met het hof, maar zij gaf aan niet gemachtigd te zijn om de verdachte te verdedigen. De reden voor het hoger beroep was de strafmaat, maar er is geen schriftelijke grieven ingediend door of namens de verdachte.
Het hof heeft vastgesteld dat de telefonische mededeling van de raadsvrouw niet kan worden aangemerkt als het mondeling opgeven van bezwaren tegen het vonnis, zoals vereist in artikel 416, eerste lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Bovendien is er geen rechtens te respecteren belang gebleken dat zou rechtvaardigen dat de zaak verder werd onderzocht. Daarom heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep, conform artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing van het hof is als volgt: de verdachte wordt niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 april 2018 door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de rechters A.M. van Woensel, W.F. Groos en H.A. van Eijk. Mr. Van Woensel was buiten staat om het arrest te ondertekenen.