ECLI:NL:GHAMS:2018:1541

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
23-003916-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal en mishandeling van een politieambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor verschillende misdrijven. De zaak betreft de poging tot diefstal van tassen en de mishandeling van een politieambtenaar. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: de verdachte zou op 10 oktober 2017 in Amsterdam meerdere pogingen hebben gedaan om goederen weg te nemen van verschillende slachtoffers, en hij zou een politieambtenaar hebben mishandeld door deze in het kruis te trappen tijdens zijn aanhouding. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte zwaar hebben meegewogen in de beslissing. Daarnaast werd een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, de politieambtenaar, toegewezen ter hoogte van €250 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003916-17
Datum uitspraak: 12 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-654151-17 en 13-165380-16 (TUL), 13-702213-17 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
adres: [adres]
thans gedetineerd in [gedetineerd] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 10 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meer goed(eren) van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of twee tot op heden onbekend gebleven personen/vrouwen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, telkens naar die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of twee tot op heden onbekend gebleven personen/vrouwen is gelopen en/of (vervolgens) (dicht) achter die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of twee tot op heden onbekend gebleven personen/vrouwen is gaan staan en/of een of meer hand(en) en/of arm(en) naar de rugzak/tas van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of twee tot op heden onbekend gebleven personen/vrouwen heeft bewogen en/of (vervolgens) de ritssluiting van die rugzak/tas heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de rits van die rugzak/tas heeft opengemaakt en/of zijn hand(en) en/of arm(en) in die rugzak/tas heeft gestoken;
2:
hij op of omstreeks 10 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, te weten [verbalisant] , hoofdagent bij politie Eenheid Amsterdam, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door met kracht in/tegen het kruis/geslachtsdeel van die [verbalisant] te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en anders beslist ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 10 oktober 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen van zijn gading, toebehorende aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en twee tot op heden onbekend gebleven vrouwen
-naar die [benadeelde 1] is gelopen en een hand naar de tas van [benadeelde 1] heeft bewogen en de rits van die tas heeft opengemaakt en zijn hand in die tas heeft gestoken;
-naar die [benadeelde 2] is gelopen en een hand naar de rugzak van [benadeelde 2] heeft bewogen en zijn hand in die rugzak heeft gestoken;
-naar die [benadeelde 3] is gelopen en zijn hand naar de tas van die [benadeelde 3] heeft bewogen en die tas heeft opengemaakt en zijn hand in die tas heeft gestoken;
-naar een onbekend gebleven vrouw is gelopen en een hand naar de tas van die vrouw heeft bewogen en de ritssluiting van die tas heeft vastgepakt;
-naar een onbekend gebleven vrouw is gelopen en een hand naar de tas van die vrouw heeft bewogen en die tas heeft vastgepakt.
2:
hij op 10 oktober 2017 te Amsterdam, een ambtenaar, te weten [verbalisant] , hoofdagent bij politie Eenheid Amsterdam, gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door met kracht in het kruis van [verbalisant] te trappen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op één dag schuldig gemaakt aan vijf pogingen tot zakkenrollen. Verbalisanten zijn hem gedurende enige tijd gevolgd en hebben waargenomen dat hij op delen van het traject van tramlijn 24 in Amsterdam telkens in- en uitstapte en in de tram probeerde iets weg te nemen uit de tas van een ander. Zijn handelwijze duidt op een professionele handelwijze, hetgeen zeer laakbaar is.
Zakkenrollen en pogingen daartoe veroorzaken zeer veel overlast in de Amsterdamse binnenstad en dragen in het algemeen bij aan een in de maatschappij heersend gevoel van onrust. Met zijn handelwijze heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de mishandeling van een politieambtenaar door hem bij gelegenheid van zijn aanhouding met kracht vol in diens kruis te trappen. De verdachte heeft daarmee op verwerpelijke wijze inbreuk gemaakt op diens lichamelijke integriteit en een voor hem intimiderende situatie geschapen. Ook heeft hij deze politieambtenaar, die gewoon zijn werk deed, veel pijn bezorgd.
In het nadeel van de verdachte neemt het hof verder mee dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 maart 2018, eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor misdrijven.
Gelet op het voorgaande met name de ernst en hoeveelheid van de feiten en de professionele werkwijze van de verdachte, alsmede met het oog op normbevestiging en het voorkomen van recidive kan met een lagere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur niet worden volstaan. De door de advocaat-generaal en de raadsvrouw geopperde deels voorwaardelijke gevangenisstraf is, gelet op de veelvuldige recidive, een gepasseerd station.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250, terzake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De raadsvrouw van de verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist. De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2017 en met toewijzing van de schadevergoedingsmatregel.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vast op € 250 en wijst de vordering toe.
Het toegewezen bedrag aan immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, 10 oktober 2017.
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 300, 304 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging terzake van parketnummer 13-165380-16

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2017 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van zeven uren subsidiair drie dagen vervangende hechtenis.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen. De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van het hof.
Het hof acht om opportuniteitsredenen termen aanwezig deze vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

Vordering tenuitvoerlegging terzake van parketnummer 13-702213-17

Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam is de verdachte veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van het bij dit vonnis opgelegde voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering dient te worden toegewezen. De raadsvrouw heeft zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2017 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2017 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 16 oktober 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2017, parketnummer 13-165380-16, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van zeven uren subsidiair drie dagen vervangende hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2017, parketnummer 13-702213-17, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. W.M.C. Tilleman en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 april 2018.