ECLI:NL:GHAMS:2018:1539

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
23-004148-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam inzake diefstal en poging tot diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren op 19 april 1973 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld voor twee diefstallen en een poging tot diefstal. De tenlastelegging omvatte diefstal van een tas met inhoud van benadeelden op 19 september 2017 en 10 november 2017 in Amsterdam. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet degene was die de diefstal heeft gepleegd, maar het hof heeft deze verklaring als ongeloofwaardig afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op camerabeelden te zien was en dat de benadeelden hem hebben herkend als de dader. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.471,90 aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de overige vorderingen van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 36f, 45, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004148-17
Datum uitspraak: 12 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-702870-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op 19 april 1973,
thans gedetineerd in [gedetineerd]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 19 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2:
primair:hij op of omstreeks 10 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair:
hij op of omstreeks 10 november 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van zijn voornemen om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een tas (met inhoud), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, in de buurt van [benadeelde 2] is gaan zitten, de tas van [benadeelde 2] naar zich toe heeft gehaald en de tas vervolgens heeft vastgepakt;
3:
hij op of omstreeks 10 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meer goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, door naar een bus (voorzien van kenteken [kenteken] ) te lopen en/of een portier van voornoemde bus te openen en/of met zijn lichaam voorover (over de bestuurdersstoel) te hangen/buigen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof anders beslist op de vordering van de benadeelde partij.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde omdat hij niet degene is geweest die de diefstal heeft gepleegd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van de camerabeelden volgt dat op 19 september 2017 een man zonder tas het café Dante in Amsterdam binnenliep. Korte tijd later liep deze man met een tas onder zijn arm naar buiten. Twee verbalisanten hebben de man op de beelden herkend als de verdachte.
De aangeefster heeft ter terechtzitting in hoger beroep als getuige verklaard dat zij heeft gezien dat de man met haar tas onder de arm het café verliet. Zij heeft haar beige rugtas met een zwarte bies op de ter zitting in hoger beroep getoonde camerabeelden herkend. Daarnaast heeft zij verklaard dat zij de verdachte ter terechtzitting herkent als de man die haar tas heeft gestolen.
Vaststaat dat de man die op de foto op pagina 28 van het procesdossier is afgebeeld de onder 1 ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd. Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat hij de man is die op die foto te zien is.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover deze inhoudt dat hij een tweelingbroer heeft en dat deze tweelingbroer op de beelden te zien zou zijn en de onder 1 ten laste gelegde diefstal zou hebben gepleegd. De verdachte heeft deze stelling niet eerder naar voren gebracht en deze niet onderbouwd met enig bewijsstuk. Ook overigens bevat het dossier geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling die aan het alternatieve scenario van de verdachte ten grondslag is gelegd.
Het hof stelt deze ongeloofwaardige verklaring terzijde en acht de onder 1 ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 19 september 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud toebehorende aan [benadeelde 1] ;
2:
hij op 10 november 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud toebehornde aan [benadeelde 2] ;
3:
hij op 10 november 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen, toebehorende aan [benadeelde 3] , door naar een bus (voorzien van kenteken [kenteken] ) te lopen en een portier van de bus te openen en met zijn lichaam voorover over de bestuurdersstoel te hangen.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte een straf op te leggen die in duur gelijk is aan het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen van een tas en aan een poging diefstal van goederen uit een busje. De verdachte is er niet voor terug gedeinsd in openbare ruimten op brutale wijze de eigendommen van anderen zich toe te eigenen. Met zijn professioneel ogende handelwijze heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Dergelijke feiten veroorzaken overlast voor de benadeelden en onrust in het maatschappelijke verkeer, in dit geval met name in horeca gelegenheden.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 maart 2018 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Gelet op het voorgaande en de hoeveelheid feiten, alsmede met het oog op normbevestiging en het voorkomen van recidive kan met een lagere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur niet worden volstaan.
Het hof acht alles afwegende een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.694,10, bestaande uit € 3.194,10 aan materiële schade en € 500 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 3.194,10 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De raadsvrouw van de verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij gemotiveerd betwist, inhoudende dat een aantal schadeposten niet uit de aangifte volgen, dat het gevorderde totaalbedrag van de zonnebril op sterkte € 300,30 is en dat een deel van de vordering onvoldoende onderbouwd is met bewijsstukken. De benadeelde partij heeft ten aanzien van de zonnebril op sterkte verklaard dat zij een deel van het totaalbedrag van € 1.397,50 in contanten heeft betaald en dat zij daarvan geen afschrift heeft.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.471,90, bestaande uit de kosten van de IPhone 6S van € 400 (met 20% afschrijving), de Motorola 3G van € 79,20 (met 20% afschrijving) het kentekenbewijs van € 31,50, de bankpassen van € 20, de giftcards ter waarde van € 195, contant geld ter waarde van € 70, de OV chipcard van € 11, twee acculaders van € 139,90, de portemonnee van € 100, de tas van € 100, de paraplu van € 25 en de zonnebril op sterkte tot een bedrag van € 300,30. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het toegewezen bedrag aan materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum.
De overige gevorderde materiële schade is naar het oordeel van het hof thans onvoldoende onderbouwd. Een deel van die schade kan niet worden afgeleid uit de aangifte en een ander deel is niet onderbouwd met bewijsstukken. Nadere bewijsvoering hiervoor zou nodig zijn en dit levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen. Zij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is thans onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef onder a of b, van het Burgerlijk Wetboek. Nadere bewijsvoering hiervoor zou nodig zijn en dit levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen. Zij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.471,90 (duizend vierhonderdeenenzeventig euro en negentig cent)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2017 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.471,90 (duizend vierhonderdeenenzeventig euro en negentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
24 (vierentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2017 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 april 2018.