ECLI:NL:GHAMS:2018:1528

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
200.234.715/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot onderzoek naar beleid en gang van zaken van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

In deze zaak heeft verzoekster [A] op 7 maart 2018 een verzoekschrift ingediend bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, waarin zij verzocht om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de besloten vennootschap HnL GROUP B.V. (verweerster). Tevens verzocht zij om onmiddellijke voorzieningen en veroordeling van HnL GROUP B.V. in de kosten van het geding. Verweerster heeft op 16 maart 2018 een verweerschrift ingediend, waarin zij het verzoek van [A] afwees en verzocht om [A] te veroordelen in de kosten van het geding.

De behandeling van het verzoek vond plaats op 21 maart 2018, waar beide partijen hun standpunten toelichtten. Tijdens deze zitting heeft [A] haar verzoek tot onmiddellijke voorzieningen aangevuld. Op 3 april 2018 heeft [A] echter haar verzoek ingetrokken, omdat partijen een minnelijke regeling hadden bereikt. De Ondernemingskamer heeft vervolgens op 3 april 2018 aan partijen bericht dat het dossier zonder tegenbericht gesloten zou worden.

Desondanks heeft [B], de belanghebbende, op 13 april 2018 verzocht om [A] te veroordelen in de kosten van het geding, wat leidde tot verdere correspondentie tussen partijen. Uiteindelijk heeft de Ondernemingskamer op 1 mei 2018 beslist dat [A] niet ontvankelijk is in haar verzoek, en heeft zij [A] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [B], begroot op € 3.222. De Ondernemingskamer heeft geen termen gezien voor kostencompensatie en heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.234.715/01 Ok
beschikking van de Ondernemingskamer van 1 mei 2018
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
gevestigd te [....] ,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. T.J. Teggelaar, kantoorhoudende te Nijmegen,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HnL GROUP B.V.,
gevestigd te Oploo,
VERWEERSTER,
niet verschenen,
e n t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. E.J. Bijleveld,kantoorhoudende te Utrecht.
1.
Het verloop van het geding
1.1 Verzoekster wordt hierna [A] genoemd, verweerster wordt hierna aangeduid als HnLG en belanghebbende als [B]
1.2 [A] heeft bij op 7 maart 2018 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, – voor zover thans nog van belang – een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van HnLG te bevelen en bepaalde onmiddellijke voorzieningen te treffen, met veroordeling van HnLG in de kosten van het geding.
1.3 [B] heeft bij op 16 maart 2018 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht het verzoek af te wijzen en [A] te veroordelen in de kosten van het geding.
1.4 Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 21 maart 2018. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen en onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Ter terechtzitting heeft [A] haar verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen aangevuld.
1.5 Bij brief aan de Ondernemingskamer van 3 april 2018 heeft [A] haar verzoek ingetrokken omdat partijen een minnelijke regeling hebben bereikt.
1.6 Bij brief aan partijen van 3 april 2018 heeft de Ondernemingskamer bericht dat zij, gelet op de inhoud van de onder 1.5 bedoelde brief van [A] , zonder tegenbericht het dossier zal sluiten.
1.7 Bij brief aan de Ondernemingskamer van 13 april 2018 heeft [B] verzocht [A] te veroordelen in de kosten van het geding, begroot op € 6.857 (uitgaande van Tarief IV van het liquidatietarief, van toepassing op zaken van een geldswaarde van € 195.000 tot € 390.000). Zij motiveert haar verzoek als volgt: “
[A][heeft]
zonder overleg of afspraak met [B] ervoor (…) gekozen om haar verzoek in te trekken. [B] handhaaft haar standpunt dat het een nodeloos verzoek was dat haar alleen maar met onnodige kosten heeft opgezadeld. [B] had graag een uitspraak gezien, ook ten aanzien van de proceskosten”.
1.8 Bij e-mail van 17 april 2018 heeft de secretaris van de Ondernemingskamer [A] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het verzoek van [B] als bedoeld onder 1.7.
1.9 Bij brief aan de Ondernemingskamer van 23 april 2018 heeft [A] primair verzocht het verzoek van [B] af te wijzen omdat “
de relatie van partijen (ex-echtelieden)” aanleiding geeft om op de voet van artikel 237 Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering de proceskosten te compenseren. Subsidiair, voor het geval het verzoek tot veroordelen in de proceskosten wordt toegewezen, heeft zij verzocht bij de bepaling van de hoogte van de proceskosten tot uitgangspunt te nemen dat het een zaak van onbepaalde waarde betreft, waarvoor Tarief II van het liquidatietarief geldt.

2.De gronden van de beslissing

[A] heeft haar verzoek ingetrokken. Dat betekent dat dit verzoek geen beoordeling en beslissing meer behoeft en dat [A] niet ontvankelijk is in zijn verzoek. Nu het verzoek is ingetrokken na de mondelinge behandeling van het verzoek, zal de Ondernemingskamer het verzoek om [A] in de proceskosten te veroordelen toewijzen. De Ondernemingskamer acht geen termen aanwezig voor de door [A] bepleite kostencompensatie. De Ondernemingskamer ziet evenmin aanleiding om [A] tot meer dan de kosten volgens het gebruikelijke, forfaitaire tarief (Tarief II, met een maximum van drie punten) te veroordelen.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
Verklaart [A] niet ontvankelijk in haar verzoek;
veroordeelt [A] in de kosten van het geding tot op heden aan de zijde van [B] begroot op € 3.222;
wijst het meer of anders verzochte af;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, voorzitter, mr. A.J. Wolfs en mr. A.W.H. Vink, raadsheren, en drs. M.A. Scheltema en mr. drs. G. Boon RA, raden, in tegenwoordigheid van S. M. Govers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 1 mei 2018.