ECLI:NL:GHAMS:2018:1521

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
200.237.249/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake huurovereenkomst en gebruik woonruimte na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding met betrekking tot een huurovereenkomst voor een woning, na het beëindigen van een affectieve relatie tussen de partijen. [appellante] heeft op 10 april 2018 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, dat op 3 april 2018 was gewezen. De partijen, [appellante] en [geïntimeerde], hebben gezamenlijk de woning gehuurd, maar na de beëindiging van hun relatie ontstond er een geschil over het gebruik van de woning. [appellante] vorderde het uitsluitend gebruik van de woning, terwijl [geïntimeerde] zich hiertegen verzette en ook vorderingen indiende. De voorzieningenrechter had in eerste aanleg de vorderingen van [appellante] afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting van het hof op 19 april 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de relatie tussen de partijen in 2016 is ontstaan en dat zij op 1 november 2017 zijn gaan samenwonen. Na de beëindiging van de relatie heeft [appellante] [geïntimeerde] verzocht de woning te verlaten, maar deze weigerde dit. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van [appellante] zwaarder wegen, gezien haar intentie om in Nederland te blijven en haar werk vanuit de woning te verrichten. Het hof heeft uiteindelijk de vordering van [appellante] toegewezen, onder de voorwaarde dat zij de huur stipt betaalt, en [geïntimeerde] bevolen de woning te verlaten.

De beslissing van het hof houdt in dat het eerdere vonnis wordt vernietigd en dat [appellante] met uitsluiting van [geïntimeerde] gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de woning, met een dwangsom voor [geïntimeerde] als hij niet aan het bevel voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.237.249/01 SKG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/644852 / KG ZA 18-258
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 mei 2018
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. M.L. Cohen te Amstelveen,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. J.F. Overes te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 10 april 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 april 2018, in deze zaak onder bovengenoemd zaak-/rolnummer in kort geding gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde. De dagvaarding bevat de grieven alsmede een incidentele vordering op de voet van artikel 351 Rv.
[appellante] heeft vervolgens geconcludeerd overeenkomstig de eis als vervat in voornoemde dagvaarding en producties in het geding gebracht.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 19 april 2018 doen bepleiten, beiden door hun voornoemde advocaat aan de hand van pleitnotities die zij daarbij in het geding hebben gebracht. Bovendien is aan elk van beide partijen akte verleend van het in het geding brengen van nieuwe producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft in het incident geconcludeerd dat het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep zal schorsen totdat uitspraak is gedaan in het hoger beroep en heeft in de hoofdzaak geconcludeerd dat het hof dit vonnis zal vernietigen en zal bepalen dat [appellante] met uitsluiting van [geïntimeerde] gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de woning van partijen aan de Weteringschans 183-2 te Amsterdam en de zich daarin bevindende inboedel, met bevel – op straffe van verbeurte van een dwangsom – dat [geïntimeerde] deze woning zal verlaten en niet meer zal betreden, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft zich in het incident gerefereerd aan het oordeel van het hof en heeft in de hoofdzaak geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten.

2.De feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) In het begin van 2016 is tussen partijen een affectieve relatie ontstaan en op 1 november 2017 zijn zij gaan samenwonen in de woning aan de [adres] (verder: de woning).
(ii) Partijen huren de woning van Van Maarschalkerwaart Makelaars O.G. B.V. en staan beiden als huurder in de huurovereenkomst vermeld. De huurprijs van de woning bedraagt € 1.900,= per maand.
(iii) Op 2 februari 2018 heeft [appellante] besloten de relatie te beëindigen. Partijen hebben hun geschil over de woning op 28 februari 2018 aan een mediator voorgelegd, wat niet tot een oplossing heeft geleid.
(iv) Bij brief van 2 maart 2018 heeft (de advocaat van) [appellante] aan [geïntimeerde] verzocht de woning te verlaten en medewerking te verlenen aan wijziging van de huurovereenkomst in die zin dat deze uitsluitend door [appellante] zal worden voortgezet. [geïntimeerde] heeft hiermee niet ingestemd.
3.2.
Ter terechtzitting van dit hof heeft [geïntimeerde] desgevraagd toegezegd het vonnis waarvan beroep niet ten uitvoer te zullen leggen totdat het hof uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak en heeft hij over de periode tot dat moment uitdrukkelijk afstand gedaan van zijn bevoegdheid om op grond van dat vonnis aanspraak te maken jegens [appellante] op betaling van dwangsommen die deze ingevolge dat vonnis verbeurt indien zij de woning niet uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis – die, naar vaststaat, op 4 april 2018 heeft plaatsgevonden – heeft verlaten. Daarmee is een uitspraak in het incident overbodig geworden, zodat het hof deze achterwege zal laten.
3.3.
[appellante] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd, kort gezegd, te bepalen dat zij met uitsluiting van [geïntimeerde] gerechtigd is tot het gebruik van de woning en de zich daarin bevindende inboedel, met bevel aan [geïntimeerde] – op straffe van verbeurte van een dwangsom – de woning te verlaten en niet meer te betreden en [geïntimeerde] te veroordelen tot ontruiming van de woning, voorts [geïntimeerde] – op straffe van verbeurte van een dwangsom – te gelasten medewerking te verlenen aan een nieuwe huurovereenkomst die alleen op naam van [appellante] zal staan alsmede te bepalen dat het te wijzen vonnis de medewerking van [geïntimeerde] zo nodig vervangt en, ten slotte, [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten. Zij heeft daartoe, kort gezegd, het volgende gesteld. Nadat zij de relatie had beëindigd, werd [geïntimeerde] agressief en heeft zij daarvan aangifte gedaan bij de politie. Nadat [geïntimeerde] de woning aanvankelijk had verlaten, is hij daarin weer teruggekeerd en wil hij daarin blijven wonen, maar verdere samenleving is onmogelijk geworden. Het exclusieve gebruik van de woning dient aan haar toe te komen, omdat [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij binnen zes tot negen maanden Nederland zal verlaten om naar de Verenigde Staten van Amerika te verhuizen en bovendien voor zijn werk vaak in het buitenland verblijft. Zij beschikt over voldoende financiële middelen om de huur te betalen en kan tevens financieel worden ondersteund door haar familie. Zij heeft de woning nodig voor haar werk, omdat zij haar werkzaamheden vanuit de woning verricht. De woning is daartoe bij uitstek geschikt omdat deze beschikt over een afzonderlijke (kantoor)ruimte op de vierde verdieping die ook afzonderlijk afsluitbaar is. Voor [geïntimeerde] , die in [plaats] werkt, is een verhuizing veel minder ingrijpend, omdat hij met zijn jaarsalaris van circa € 130.000,= voldoende inkomen heeft om per direct een woning in de vrije sector te vinden, aldus (nog steeds) [appellante] . [geïntimeerde] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd en zijnerzijds in reconventie gevorderd, kort gezegd, te bepalen dat hij met uitsluiting van [appellante] gerechtigd is tot het gebruik van de woning en de zich daarin bevindende inboedel, met bevel aan [appellante] – op straffe van verbeurte van een dwangsom – de woning te verlaten en niet meer te betreden, voorts [appellante] – op straffe van verbeurte van een dwangsom – te gelasten medewerking te verlenen aan een nieuwe huurovereenkomst die alleen op naam van [geïntimeerde] zal staan en, ten slotte, [appellante] te veroordelen in de proceskosten. Hij heeft daartoe, kort gezegd, het volgende gesteld. Hij heeft [appellante] nooit mishandeld. Een belangenafweging moet in zijn voordeel uitvallen. Hij heeft altijd de huur betaald, alsmede de waarborgsom. De verhuurder zal hem als meest solvente debiteur niet uit zijn hoofdelijkheid willen ontslaan en geen genoegen nemen met enkel [appellante] als debiteur, omdat zij een student is met weinig inkomen. De door [appellante] overgelegde arbeidsovereenkomst is ongeloofwaardig. In de vrije sector kan hij bovendien niet tegen een aanvaardbaar bedrag voor korter dan een jaar huren, terwijl [appellante] zich gemakkelijker voor minimaal een jaar kan binden aan een nieuwe huurwoning. [appellante] heeft de woning niet nodig voor haar werkzaamheden binnen haar eenmanszaak, aldus (nog steeds) [geïntimeerde] . [appellante] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
3.4.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep, kort gezegd en voor zover thans nog relevant, in conventie en in reconventie als volgt overwogen. De verhuurder is niet bereid om de huurovereenkomst met slechts een van de partijen voort te zetten. Als het exclusieve gebruik van de woning thans aan een van de partijen zal worden toebedeeld, bestaat het risico dat de verhuurder, als de huur onbetaald blijft, de huur zal gaan verhalen bij de andere (aansprakelijke, doch vertrokken) partij. Dit risico dient te worden voorkomen. [geïntimeerde] heeft tot nu toe altijd de huur voldaan en heeft een relatief hoog inkomen, zodat het genoemde risico lager is als het exclusieve gebruik van de woning aan hem wordt toebedeeld. Voorts is van belang dat het voor [geïntimeerde] , gelet op de waarschijnlijk korte termijn dat hij nog in Nederland zal verblijven, mogelijk lastiger zal zijn om een andere enigszins betaalbare woning te vinden, terwijl [appellante] eerder een woning zal kunnen vinden die zij voor langere tijd zal kunnen huren, nu zij in Nederland wenst te blijven wonen en stelt over voldoende financiële middelen te beschikken. Op grond van een en ander heeft de voorzieningenrechter in conventie de gevraagde voorzieningen geweigerd en de proceskosten gecompenseerd, en in reconventie bepaald dat [geïntimeerde] met uitsluiting van [appellante] gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de woning en de zich daarin bevindende aan [geïntimeerde] toebehorende inboedel, mits [geïntimeerde] binnen één week na de datum van dit vonnis de waarborgsom van € 3.900,= aan [appellante] terugbetaalt, en voorts, [appellante] – op straffe van verbeurte van een dwangsom – bevolen de woning uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te verlaten en niet verder te betreden, de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.5.
Het hof stelt, evenals de voorzieningenrechter, voorop dat partijen gezamenlijk het huurrecht hebben met betrekking tot de woning en dat daarom zowel [appellante] als [geïntimeerde] aanspraak kan maken op het voortgezet gebruik van de woning. Daarbij geldt echter dat uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting voldoende aannemelijk is geworden dat wegens de tussen hen opgelopen spanningen aan de feitelijke samenleving van partijen in de woning zo snel mogelijk een einde moet komen, zodat zij over en weer voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. De vraag waar het om gaat is wiens belang dient te prevaleren. Bij de beantwoording van die vraag ziet het hof aanleiding de grieven, wegens hun onderlinge verwevenheid, gezamenlijk te behandelen.
3.6.
Ter terechtzitting van dit hof heeft [geïntimeerde] desgevraagd bevestigd dat aannemelijk is dat hij op of omstreeks 1 november 2018 definitief vanuit Nederland zal vertrekken naar de Verenigde Staten van Amerika om daar te gaan wonen en werken. Dit betekent dat [geïntimeerde] nog slechts een korte periode (ongeveer zes maanden) in Nederland zal verblijven. Hij heeft dan iets minder dan drie jaar in Nederland gewoond. [appellante] woont thans ruim tien jaar in Nederland. Zij heeft de intentie om in Nederland te blijven. Zij heeft hier te lande aanvankelijk een Master-studie gedaan en heeft inmiddels een eigen bedrijf (consultancy op het gebied van marketing in business development) en daarnaast sinds 1 april 2018 een arbeidsovereenkomst (voor 32 uur per week) met [X] B.V. te Amsterdam tegen een salaris van € 6.500,= bruto per maand. [geïntimeerde] heeft weliswaar aangevoerd dat dit geen reële arbeidsovereenkomst is maar [appellante] heeft, naar in confesso is, (ook) tweemaal de huur voldaan. Op grond hiervan acht het hof voorshands aannemelijk dat ook [appellante] over voldoende inkomsten beschikt om de maandelijkse huur voor de woning te kunnen betalen, met dien verstande dat het hof in het betoog van [geïntimeerde] en de stukken die hij in dat verband heeft overgelegd wel aanleiding ziet om te bepalen hetgeen in 3.7 hierna wordt gedaan. De huurovereenkomst is krachtens artikel 1.5 per 1 november 2017 aangegaan voor een periode van minimaal een jaar en loopt ingevolge artikel 3.1 daarna, behoudens opzegging, voor onbepaalde tijd door. [appellante] heeft belang bij voortzetting van die huur, omdat zij haar werkzaamheden in Amsterdam heeft, de woning zich (met name door de afzonderlijke ruimte op de vierde verdieping) goed leent voor de combinatie wonen-werken en zij de intentie heeft in Amsterdam, waar zij al veel langer woont dan [geïntimeerde] , te blijven wonen en werken. [geïntimeerde] werkt daarentegen in [plaats] , en dan nog slechts voor een beperkte resterende periode van circa zes maanden. Voor de langere termijn heeft hij derhalve geen belang bij verblijf in de woning, terwijl [appellante] dat wel heeft. Voor de kortere termijn acht het hof het belang van [geïntimeerde] minder zwaarwegend dan dat van [appellante] . Dat er geen mogelijkheden zijn om op een reële afstand van zijn werk een (voor [geïntimeerde] ) betaalbare woning voor de duur van circa zes maanden te vinden, is onvoldoende aannemelijk geworden. De mogelijkheden om in [plaats] zelf of in een van de (verder verwijderde) randgemeenten aldaar tijdelijk een huurwoning te vinden zullen hoe dan ook groter zijn dan in Amsterdam, omdat – naar feit van algemene bekendheid is – de problemen op dit gebied in laatstgenoemde gemeente veruit het grootst van geheel Nederland zijn. Het hof acht daarom aannemelijk dat [geïntimeerde] erin moet kunnen slagen in, of op enige reisafstand van, [plaats] tijdelijk woonruimte te vinden voor de resterende periode dat hij nog in Nederland woont. De omstandigheid dat [geïntimeerde] veel vrienden heeft die in Amsterdam wonen, acht het hof weinig zwaarwegend, omdat ditzelfde ook voor [appellante] opgaat. Dat de kinderen van [geïntimeerde] vriendjes in Amsterdam en Amstelveen hebben is evenmin doorslaggevend, omdat [geïntimeerde] niet heeft gesteld dat hij de dagelijkse zorg voor zijn kinderen heeft en evenmin door hem voldoende concreet is aangevoerd dat en waarom het overbruggen van enige afstand voor hen te bezwaarlijk is.
3.7.
Alle voornoemde belangen, zowel afzonderlijk als in onderling verband, tegen elkaar afwegend, komt het hof tot de conclusie dat de belangen van [appellante] dienen te prevaleren boven die van [geïntimeerde] . Het hof ziet echter aanleiding om aan toewijzing van de vordering van [appellante] om te bepalen dat zij met uitsluiting van [geïntimeerde] gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de woning en de inboedel alsmede [geïntimeerde] te bevelen om deze woning te verlaten en niet meer te betreden, de voorwaarde te verbinden dat [appellante] de voor de woning verschuldigde huursom stipt betaalt.
3.8.
De slotsom luidt dat het appel slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vordering van [appellante] zal (onder de genoemde voorwaarde) worden toegewezen, met dien verstande dat de hoogte van de dwangsom en het maximumbedrag daarvan worden bepaald op hetgeen in het dictum is vermeld. Omdat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, ziet het hof aanleiding de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep te compenseren als hierna bepaald.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw recht doende in de hoofdzaak:
bepaalt dat [appellante] , indien en zo lang zij de voor de woning verschuldigde huursom stipt aan de verhuurder betaalt, met uitsluiting van [geïntimeerde] gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de woning van partijen aan de [adres] en de zich daarin bevindende (voor zover aan haar toebehorende) inboedel, en beveelt [geïntimeerde] om deze woning binnen veertien dagen na betekening van dit arrest te verlaten en niet meer te betreden, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,= voor elke dag (of een gedeelte daarvan) dat hij niet aan dit bevel voldoet, met dien verstande dat nimmer een hoger bedrag aan dwangsommen zal kunnen worden verbeurd dan een bedrag van € 25.000,=;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten van het geding in eerste aanleg zowel in conventie als in reconventie in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, J.C.W. Rang en C.C. Meijer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 mei 2018.