Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder een zorgregeling verzocht waarbij hij zijn dochter om de veertien dagen van vrijdag na school tot zondag zou zien. De rechtbank had echter een andere regeling vastgesteld, waarbij het contact tussen de vader en dochter geleidelijk opgebouwd zou worden, te beginnen met digitale communicatie. De vader was het niet eens met deze regeling en verzocht het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en zijn verzoek toe te wijzen.
De vrouw, verweerster in hoger beroep, steunde de beslissing van de rechtbank en stelde dat de dochter niet klaar was voor directe omgang. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde ook om de bestreden beschikking te vernietigen en een beperkte omgangsregeling voor te stellen. Het hof heeft de zaak zorgvuldig overwogen, rekening houdend met de belangen van de minderjarige, die inmiddels 13 jaar oud is en haar vader sinds 2012 slechts eenmaal had gezien. Het hof concludeerde dat er ruimte was voor een omgangsregeling, maar dat deze in een meer vaste en voorspelbare vorm moest worden gegoten.
Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de vader en dochter een keer per drie maanden omgang zullen hebben, in beginsel onder begeleiding van de zus van de vrouw, en dat deze regeling in overleg met de dochter zal worden vastgesteld. De beschikking van de rechtbank is vernietigd, en de nieuwe regeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontwikkeling van de minderjarige en de noodzaak om haar wensen en behoeften in de omgangsregeling te respecteren.