ECLI:NL:GHAMS:2018:1497

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
200.205.292/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling in overleg met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder een zorgregeling verzocht waarbij hij zijn dochter om de veertien dagen van vrijdag na school tot zondag zou zien. De rechtbank had echter een andere regeling vastgesteld, waarbij het contact tussen de vader en dochter geleidelijk opgebouwd zou worden, te beginnen met digitale communicatie. De vader was het niet eens met deze regeling en verzocht het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en zijn verzoek toe te wijzen.

De vrouw, verweerster in hoger beroep, steunde de beslissing van de rechtbank en stelde dat de dochter niet klaar was voor directe omgang. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde ook om de bestreden beschikking te vernietigen en een beperkte omgangsregeling voor te stellen. Het hof heeft de zaak zorgvuldig overwogen, rekening houdend met de belangen van de minderjarige, die inmiddels 13 jaar oud is en haar vader sinds 2012 slechts eenmaal had gezien. Het hof concludeerde dat er ruimte was voor een omgangsregeling, maar dat deze in een meer vaste en voorspelbare vorm moest worden gegoten.

Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de vader en dochter een keer per drie maanden omgang zullen hebben, in beginsel onder begeleiding van de zus van de vrouw, en dat deze regeling in overleg met de dochter zal worden vastgesteld. De beschikking van de rechtbank is vernietigd, en de nieuwe regeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontwikkeling van de minderjarige en de noodzaak om haar wensen en behoeften in de omgangsregeling te respecteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.205.292/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/13/600203 / FA RK 15-9527 (HHo/HHe)
Beschikking van de meervoudige kamer van 1 mei 2018 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. H. Kraimi te Kerkrade,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. R. Chr. Peteri te Amsterdam.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 7 december 2016 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 7 september 2016.
2.2
De vrouw heeft op 1 februari 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 23 december 2016 met bijlagen, ingekomen op 27 december 2016;
- een brief van de zijde van de man van 9 januari 2017 met bijlage, ingekomen op 10 januari 2017
.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de eerste zitting met de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] gesproken.
2.5
De eerste mondelinge behandeling heeft op 21 juni 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw M. Willems.
De behandeling van de zaak is aangehouden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan Ouderschap Blijft of een vergelijkbare methodiek.
2.6
Voorts zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 30 oktober 2017, ingekomen op 30 oktober 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 3 november 2017, ingekomen op 3 november 2017;
- een brief van de zijde van de vrouw van 1 februari 2018 met bijlagen, ingekomen op 2 februari 2018.
2.7
De mondelinge behandeling is vervolgd op 19 februari 2018. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw S. Benjamin.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is [in] 2004 [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) geboren. De man heeft [de minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uit. [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
3.2
De man heeft bij inleidend verzoekschrift verzocht een zorgregeling te bepalen waarbij hij [de minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdag na schooltijd dan wel - indien zij geen school heeft - vanaf 14.00 uur tot zondag 17.00 uur bij zich heeft, alsmede op de verjaardag van de man, op Vaderdag en gedurende de helft van de vakantie- en feestdagen in onderling overleg te bepalen, waarbij de ouder bij wie [de minderjarige] zal zijn haar zal ophalen. Bij tussenbeschikking van 30 maart 2016 heeft de rechtbank de behandeling van het inleidend verzoek van de man aangehouden teneinde informatie te ontvangen van de therapeut van [de minderjarige] en zo mogelijk bekend te worden met de mening van [de minderjarige] zelf.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen bepaald dat [de minderjarige] en haar vader contact met elkaar zullen hebben - telkens op initiatief van [de minderjarige] en in het door haar aangegeven tempo - en dat dit contact als volgt wordt opgebouwd:
a. eerst door middel van WhatsApp;
b. vervolgens via e-mail;
c. daarna via Skype, Facetime of een soortgelijkwaardig contact;
d. hierna zal er rechtstreeks contact plaatsvinden (in het begin) in aanwezigheid van een derde.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de man alsnog toe te wijzen, althans een zodanige regeling vast te stellen als het hof juist acht en de raad opdracht te geven tot het uitvoeren van een raadsonderzoek.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de man. Nu partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen over [de minderjarige] , zal het hof bij de vaststelling van de zorgregeling op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van [de minderjarige] voorkomt.
5.2
De man stelt ten eerste dat de rechtbank voorbijgaat aan zijn twijfel aan de uitlatingen van de vrouw over de gesteldheid van het kind en dat de man hier de oorzaak van zou zijn. De gestelde angsten bij [de minderjarige] zijn niet onderbouwd en niet in lijn met het laatste contact, dat goed was. Niet uitgesloten moet worden dat een kind beïnvloed kan worden door de ouder die geen omgang wenst. Ten tweede stelt de man dat de rechtbank een verdeling heeft bepaald welke vanuit praktisch oogpunt niet werkbaar is. De regeling is niet controleerbaar voor de man, bevat geen einddatum per stap en is niet afdwingbaar, nu het initiatief bij [de minderjarige] ligt. Ten slotte had de rechtbank niet zonder een raadsonderzoek tot een dergelijke verstrekkende uitspraak kunnen komen, welke in de praktijk neerkomt op het geheel ontzeggen van de omgang.
5.3
De vrouw stelt dat [de minderjarige] heel goed weet wat ze wil en dat van beïnvloeding door haar geen sprake is. De vrouw heeft omgang met de man altijd ondersteund en ook ingestemd met gezamenlijk gezag, terwijl al snel bleek dat de man hier geen inhoud aan gaf. [de minderjarige] is niet toe aan daadwerkelijke omgang met de man. Daarvoor is zij juist in behandeling geweest. Die behandeling is met succes afgerond. [de minderjarige] staat sterker in haar schoenen, waardoor omgang op termijn tot de mogelijkheden behoort mits haar veiligheid gewaarborgd is.
5.4
De raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te vernietigen en vast te leggen dat er een paar keer per jaar omgang zal zijn tussen de man en [de minderjarige] , onder begeleiding totdat [de minderjarige] dit niet langer nodig vindt.
5.5
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. [de minderjarige] is een meisje van 13 jaar, dat haar vader sinds 2012 slechts eenmaal gezien heeft. Bij de bestreden beschikking is een opbouwregeling voor contact vastgesteld welke overeenkomt met het door [de minderjarige] voorgestelde stappenplan. Nadat de omgang in augustus 2017 positief verlopen was, hebben verdere bezoeken geen doorgang gevonden. De vrouw wilde graag eerst Ouderschap Blijft bij Altra doorlopen, wat niet van de grond is gekomen. Vanuit de man is weinig gecommuniceerd, onder andere omdat hij de besproken appjes niet naar [de minderjarige] zelf kon sturen; zij heeft geen eigen mobiel. Partijen zijn ter zitting overeengekomen onderling verder te regelen dat [de minderjarige] haar eigen mobieltje met simkaart zal krijgen.
5.6
Voor de zitting heeft [de minderjarige] aangegeven benieuwd te zijn naar haar vader en meer over hem te weten te willen komen. Ze zou graag naar meer contact toewerken, maar wel in haar eigen tempo. Dit in ogenschouw nemende lijken zowel de vrouw, de man, als [de minderjarige] open te staan voor omgang. Bovendien zou omgang goed zijn voor de (identiteits)ontwikkeling van [de minderjarige] . Een omgangsregeling dient, naar het oordeel van het hof, te worden gegoten in een meer vaste en voorspelbare vorm, zodat duidelijk is voor iedereen wanneer er omgang zal plaatsvinden, zonder voorbij te gaan aan de behoefte van [de minderjarige] om haar vader rustig te leren kennen. Het hof acht in dit kader een omgangsregeling gepast waarbij de man een keer per drie maanden omgang heeft met [de minderjarige] , een en ander in beginsel onder begeleiding van de zus van de vrouw, voor zover [de minderjarige] met deze begeleiding instemt. Hierbij is het belangrijk te blijven luisteren naar de mening van [de minderjarige] ten aanzien van de omgang, de frequentie hiervan in de toekomst en voor hoe lang deze begeleid dient te worden.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen aldus dat de man en [de minderjarige] een keer per drie maanden omgang hebben, in beginsel onder begeleiding van de zus van de vrouw, een en ander in overleg met [de minderjarige] .
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.N. van de Beek en mr. J.A. van Keulen, bijgestaan door mr. J. Stein als griffier, en is op 1 mei 2018 in het openbaar uitgesproken.