ECLI:NL:GHAMS:2018:1477

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
200.212.618/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op bonussen in arbeidsovereenkomst en toepassing van bonusregeling

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn vordering tot betaling van bonussen door AEG Power Solutions B.V. werd afgewezen. De appellant, die in dienst was als Global Sales Director, vorderde een target bonus over 2014 en de maanden januari tot en met april 2015. De kantonrechter oordeelde dat de appellant geen aanspraak had op de bonus omdat hij niet meer in dienst was op het moment van uitbetaling en dat de bonusregeling, zoals vastgelegd in het Bonus Plan, niet van toepassing was op zijn situatie. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de bonusregeling alleen van toepassing was op de arbeidsovereenkomst met AEG en dat de Group-doelstellingen in 2014 niet zijn behaald, waardoor er geen recht op bonus bestond. De grieven van de appellant werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.212.618/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 4493663 / CV EXPL 15-9109
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 april 2018
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
AEG POWER SOLUTIONS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.A. de Jager te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en AEG genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 21 februari 2017 met drie grieven in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) van 30 november 2016, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en AEG als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord;
Partijen hebben de zaak ter zitting van 26 januari 2018 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. Ten slotte is arrest gevraagd.
Na de zitting heeft [appellant] alsnog producties 7 tot en met 14 van [appellant] uit de procedure in eerste aanleg en productie 1 van de memorie van grieven overgelegd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen [appellant] zal toewijzen, met veroordeling van AEG in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.
AEG heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in zijn hoger beroep dan wel ongegrondverklaring van het hoger beroep met bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2a tot en met 2p de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover [appellant] klaagt over de juistheid van de inhoud van de door de kantonrechter in r.o. 2o van het bestreden vonnis vermelde e-mail van AEG van 10 juli 2015 zal het hof dit hierna, voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang, in zijn overwegingen betrekken. De overige feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
AEG is een onderneming die wereldwijd elektronische systemen en oplossingen voor industriële voedingen levert.
2.2
[appellant] is op 18 november 2013 (wederom) in dienst getreden bij AEG in de functie van Global Sales Director Large Projects tegen een salaris van € 9.259,26 bruto per maand exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.3
De functie van Global Sales Director behoort tot de zogenaamde Strategic Business Unit-structuur (SBU).
2.4
In artikel 1.5 van de arbeidsovereenkomst van [appellant] is opgenomen:
“The Employee will be entitled to recieve a performance related bonus amounting to an on-target bonus of 25% of the gross annual base salary at 100% achievement of the targets with a maximum of 50% at achievement of 200% of the targets. The bonus objectives will be set annually and will be at Group and individual level, according to the Group’s bonus scheme.”
2.5
In het Bonus Plan - Sales Team (only) van AEG (hierna: het Plan) is voor zover van belang het volgende bepaald:
“The bonus pay out for Sales Employees depend 30% on the results achieved by the Company and 70% of the individual performance results of the employee, the bonus may also be limited by the result of the annual appraisal. (…) All targets and objectives for the new performance year have to be prepared and completed no later than the end of February of the each year. (…) The annual bonus payment will be done after the successful closing of the performance year, often after the first quarter following that performance year. Employees leaving the company prior to the payment of the annual bonus forfeit their outstanding bonus even if they have worked the full year to which the bonus relates no matter how good the employees performance or whether targets of the relevant quarters had been achieved unless specifically approved under extraordinary circumstances. Such approval can only be given by the CFO / CRO. (…) Company targets in total have to be achieved at a minimum of 80% for the bonus to be considered. (…) Performance Review Agenda (…) April: Final approval and payment of the Bonus amount. (Please note the payment may be delayed under management instruction.)”
2.6
Er zijn voor 2014 en 2015 geen individuele bonusdoelstellingen vastgesteld voor [appellant] .
2.7
Vanaf 1 september 2014 is de SBU komen te vervallen en daarmee de functie van [appellant] .
2.8
[appellant] is vanaf begin februari 2014 als interimmanager ingezet bij AEG Power Solutions (Branch) Dubai, een onderdeel van AEG Power Solutions Pte Ltd Singapore. Op 1 april 2014 hebben [appellant] en AEG Power Solutions (Branch) Dubai een ‘Dubai Airport Free Zone (hierna: DAFZA)-arbeidsovereenkomst’ gesloten. Het salaris dat [appellant] uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst met AEG ontving, werd nadien doorbelast naar Dubai, aanvankelijk gedeeltelijk en vanaf
1 september 2014 volledig.
2.9
Bij brief van 27 februari 2015 heeft AEG de DAFZA-arbeidsovereenkomst met [appellant] voor zover nodig per 31 maart 2015 opgezegd.
2.1
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 1 april 2015 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van
30 april 2015 ontbonden, met toekenning aan [appellant] ten laste van AEG van een vergoeding van € 30.000,00 bruto, ineens te voldoen, als aanvulling op een uitkering op grond van een sociale verzekeringswet of een lager inkomen uit arbeid.
2.11
Bij e-mailbericht van 10 juli 2015 heeft AEG aan haar medewerkers voor zover van belang het volgende medegedeeld:
“Het jaar 2014 heeft voor AEG in het teken gestaan van een herstructurering met een teruggang in Sales en een negatief resultaat. De Group doelstellingen zijn niet behaald en de lokale doelstellingen slechts marginaal. Wij vinden het bijzonder vervelend jullie te moeten mededelen dat om die reden besloten is over 2014 geen bonus uit te keren.“

3.Beoordeling

3.1
In deze procedure heeft [appellant] in eerste aanleg, kort samengevat, gevorderd veroordeling van AEG - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van een target bonus als bedoeld in artikel 1.5 van de arbeidsovereenkomst over 2014 en de maanden januari tot en met april 2015 ad 50% dan wel 25% van het jaarsalaris van [appellant] dan wel ter hoogte van een door de kantonrechter te bepalen percentage van zijn jaarsalaris, en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met veroordeling van AEG in de kosten van de procedure, met nakosten. AEG heeft de vordering betwist en primair aangevoerd dat [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering en subsidiair dat de vordering van [appellant] dient te worden afgewezen.
3.2
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. Wat de kantonrechter daartoe heeft overwogen, kan als volgt samengevat worden. De kantonrechter heeft allereerst geoordeeld dat de Baijingsleer er niet aan in de weg staat dat [appellant] na de ontbindingsprocedure zijn aanspraak op een bonus in een afzonderlijke procedure aan de orde stelt. De kantonrechter acht verder het Plan van toepassing op de arbeidsovereenkomst van [appellant] . Omdat tussen partijen vast staat dat [appellant] niet meer in dienst was bij AEG op het moment dat de bonus is of zou zijn uitgekeerd, heeft [appellant] geen aanspraak op een bonus. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.3
Grief 1 is gericht tegen de overweging van de kantonrechter in het bestreden vonnis dat het Plan de geldende regels vanaf 2014 betreft. Grief 2 ziet op de overweging van de kantonrechter dat [appellant] niet meer in dienst was van AEG op het moment dat de bonus is of - indien van toepassing - zou zijn uitgekeerd. Grief 3 heeft betrekking op de proceskostenveroordeling van [appellant] . Naar aanleiding van de grieven overweegt het hof als volgt.
3.4
Allereerst dient te worden beoordeeld of het Plan al dan niet de geldende regels vanaf 2014 betreft. [appellant] heeft in zijn toelichting op grief 1 gesteld dat het Plan de regels betreft vanaf 2013. AEG heeft dit gemotiveerd betwist en aangevoerd dat “vanaf 2014” betekent “met ingang van 2014”. Met het woord “vanaf” heeft de kantonrechter volgens AEG correct aangegeven dat 2013 daar niet onder valt.
3.5
Het hof stelt vast dat [appellant] in hoger beroep niet langer betwist dat het Plan van toepassing is op de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Met AEG is het hof van oordeel dat ervan uitgegaan moet worden dat het Plan ziet op de periode die thans in geding is, te weten 2014 en de maanden januari tot en met april 2015. Of het Plan ook betekenis zou kunnen hebben voor 2013 is niet van belang omdat de vorderingen van [appellant] niet op dat jaar betrekking hebben.
3.6
[appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst met AEG weliswaar ontbonden is met ingang van 30 april 2015, maar dat de DAFZA-arbeidsovereenkomst pas op 11 mei 2016 formeel is ontbonden. Bovendien zijn de jaarcijfers over 2014 gepubliceerd op 4 april 2015 en was het gebruikelijk dat de bonus direct na publicatie van de jaarcijfers werd uitbetaald. [appellant] heeft zich erop beroepen dat aan de heren [A] (hierna: [A] ) en [B] (hierna: [B] ) wél een bonus is uitbetaald over 2014 en daarvan bewijs door middel van getuigen aangeboden. AEG heeft een en ander gemotiveerd betwist. Allereerst heeft AEG aangevoerd dat een eventueel dienstverband met AEG Power Solutions (Branch) Dubai niet van belang is voor de beoordeling van de bonusaanspraak jegens AEG omdat het Plan overeengekomen is in het kader van de arbeidsovereenkomst van [appellant] met AEG. Verder heeft AEG betwist dat de DAFZA-overeenkomst pas op
11 mei 2016 formeel is ontbonden en erop gewezen dat de DAFZA-overeenkomst tegen 31 maart 2015 is opgezegd. Over het moment waarop de bonus zou worden uitgekeerd, heeft AEG aangevoerd dat uit het Plan volgt dat betaling van de bonus op 1 april van enig jaar geen ‘wet van Meden en Perzen’ is. Bovendien diende [appellant] in of omstreeks april 2015 te worden beschouwd als een ‘vertrekkende werknemer’ in de zin van het Plan en had hij om die reden geen aanspraak op een bonus. AEG heeft over 2014 geen bonussen aan haar werknemers betaald omdat de Group-doelstellingen in dat jaar niet zijn behaald. [A] en [B] waren niet in dienst van AEG in Nederland, maar van een groepsonderneming in Duitsland respectievelijk Frankrijk. Zij hebben van hun werkgever geen bonus als bedoeld in het Plan ontvangen, maar een bedrag in het kader van een met ieder van hen getroffen vertrekregeling. Over 2015 zijn bonussen betaald aan werknemers die op het moment van uitbetaling in 2016 nog in dienst waren van AEG, aldus AEG.
3.7
Het hof is met AEG van oordeel dat de DAFZA-arbeidsovereenkomst met AEG Power Solutions (Branch) Dubai niet van belang is voor de beoordeling van de bonusaanspraak jegens AEG omdat de bonusregeling op basis van het Plan alleen overeengekomen is in het kader van de arbeidsovereenkomst van [appellant] met AEG.
Omdat AEG, door [appellant] onweersproken, heeft gesteld dat over 2014 (80% van) de Group-doelstellingen niet zijn behaald, bestond voor de medewerkers, onder wie [appellant] , gelet op de tekst van het Plan geen aanspraak op een bonus over 2014. Dat over 2014 geen bonus zou worden uitgekeerd, is bij brief van 10 juli 2015 aan de medewerkers bericht. In het licht van de gemotiveerde betwisting van AEG heeft [appellant] zijn stelling dat AEG aan [A] en [B] desondanks een bonus op basis van het Plan zou hebben uitgekeerd over 2014 niet nader onderbouwd. Het hof gaat om die reden verder aan deze stelling voorbij en aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. [appellant] heeft geen aanspraak op een bonus over 2015 omdat hij ten tijde van de vaststelling van de jaarrekening van AEG Group over het jaar 2015 op
7 april 2016, de deponering daarvan op 16 juni 2016 en de uitbetaling van de bonus die daarna heeft plaatsgevonden niet meer in dienst was van AEG.
3.8
Aan grief 3, waarmee [appellant] opkomt tegen de proceskostenveroordeling in het bestreden vonnis, komt geen zelfstandige betekenis toe omdat deze in het verlengde ligt van de beide eerdere grieven en [appellant] ter toelichting op deze grief slechts heeft gesteld dat hij in het bestreden vonnis ten onrechte ongelijk heeft gekregen.
Slotsom en kosten
3.9
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van AEG begroot op € 716,00 aan verschotten en € 4.893,00 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.M. Steenberghe, F.J. Verbeek en A. van Zanten-Baris en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 april 2018.