ECLI:NL:GHAMS:2018:1471

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
200.230.334/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe gezinssituatie met zorgen over opvoedingsvaardigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [A], [B] en [C], die in een problematische gezinssituatie opgroeien. De vader van de kinderen, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, verzocht om de ondertoezichtstelling te beëindigen. De GI, Jeugdbescherming Regio Amsterdam, had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen en de opvoedingsvaardigheden van de ouders. De vader voerde aan dat de kinderen positieve ontwikkelingen hadden doorgemaakt en dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig was. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming stelden echter dat de zorgen nog steeds aanwezig waren, vooral gezien de instabiele relatie tussen de ouders en de gedragsproblemen van de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 maart 2018 werd duidelijk dat de kinderen, die onder toezicht stonden sinds 2016, nog steeds worstelden met hun ontwikkeling. Het hof oordeelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling zowel ten tijde van de eerdere beschikking als nu nog steeds aanwezig waren. De ouders hadden weliswaar stappen gezet in de hulpverlening, maar deze waren pas gezet nadat de hulpverlening in een gedwongen kader was ingezet. Het hof benadrukte het belang van monitoring van de recente positieve ontwikkelingen en het behoud van zicht op de kinderen. Uiteindelijk werd het verzoek van de vader afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling werd verlengd tot 11 oktober 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.230.334/01
zaaknummer rechtbank: C/15/262571/JU RK 17-1345
beschikking van de meervoudige kamer van 24 april 2018 inzake
[X],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C. Spil te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de hierna te noemen minderjarige [A] ;
- de hierna te noemen minderjarige [B] ;
- de hierna te noemen minderjarige [C] ;
- [Y] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming Noord-Holland,
locatie: Haarlem
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Alkmaar) (hierna: de rechtbank) van 29 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 28 december 2017 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 29 september 2017.
2.2
De GI heeft op 6 februari 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 5 maart 2018 met bijlagen.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de hierna te noemen minderjarige [kind a] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dat gesprek zakelijk weergegeven.
2.5
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [kind b] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 16 maart 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI;
- de moeder;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer B. Stenders.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de vader en de moeder zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [A] (hierna te noemen: [kind a] ), [in] 2002 te [geboorteplaats] ;
- [B] (hierna te noemen: [kind b] ), [in] 2005 te [geboorteplaats] ;
- [C] (hierna te noemen: [kind c] ), [in] 2010 te [geboorteplaats] ,
(hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind a] en [kind b] . De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over [kind c] . De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
De kinderen staan sinds 14 juli 2016 voorlopig onder toezicht van de GI en sinds
11 oktober 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 11 oktober 2017. De uitvoering van de ondertoezichtstelling wordt gedaan door het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (LET-JB).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het inleidende verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen voor de duur van één jaar tot 11 oktober 2018, toegewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 260, eerste lid, in verband met artikel 255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De vader stelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet (meer) aanwezig zijn. Daartoe voert hij – kortgezegd - aan dat de kinderen het afgelopen jaar een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt en dat hij samen met de moeder hiervoor heeft zorggedragen door de benodigde hulpverlening rondom de kinderen in gang te zetten. De stelling van de GI dat de vader psychisch instabiel zou zijn, is volgens de vader niet nader onderbouwd. De vader is zich ervan bewust dat zijn gedrag niet altijd heeft bijgedragen aan de situatie en heeft daarom bewust afstand genomen van de hulpverlening. Hij laat de moeder de contacten met de hulpverlening onderhouden. Zowel het contact tussen de vader en de kinderen als het onderlinge contact tussen de ouders is goed. Er is volgens de vader sprake van een veilige opvoedomgeving voor de kinderen, hetgeen bevestiging vindt in de omstandigheid dat GI de ouders vrij heeft gelaten in de wijze waarop het contact tussen de vader en de kinderen wordt vormgegeven. De ondertoezichtstelling heeft geen toegevoegde waarde meer, aldus de vader.
5.3
De GI stelt zich op het standpunt dat er weliswaar positieve ontwikkelingen zijn, maar dat deze ontwikkelingen nog erg pril zijn en de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Zo weigeren de ouders de GI te betrekken bij de overleggen met school en Turn-Over, waardoor de GI onvoldoende zicht heeft op de kinderen. De GI stelt dat ouders pas onder druk van een mogelijke uithuisplaatsing hulp hebben ingeschakeld. Daarnaast is de agressieve en dreigende manier waarop vader zich opstelt naar instellingen en instanties wanneer hij het oneens is met de gang van zaken volgens de GI beschadigend voor de kinderen. De GI benadrukt dat het positief te noemen is dat de ouders hebben afgesproken dat de moeder het contact met de betrokken instanties zal onderhouden en dat zij dit terugkoppelt aan de vader, maar vermeldt ook dat deze ontwikkeling nog pril is. Daarbij merkt de GI op dat er twijfels zijn over de opvoedingsvaardigheden van de moeder doordat zij een ingewikkelde relatie met de vader heeft. Door de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen blijft er zicht op de ontwikkeling van de kinderen en welke rol vader daarin speelt.
5.4
De moeder heeft zich ter zitting in hoger beroep aangesloten bij het standpunt van de vader.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het betreft volgens de raad een complexe gezinssituatie. Er zijn drie kinderen met ieder hun eigen problematiek en er is daarnaast sprake van een ingewikkelde relatie tussen de ouders. Er hebben positieve ontwikkelingen plaatsgevonden in het afgelopen jaar, maar veel doelen van de ondertoezichtstelling zijn nog niet bereikt. Het is van belang dat de situatie gemonitord wordt en dat er zicht blijft op de kinderen.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Er zijn al langere tijd zorgen over het gezinssysteem. [kind a] , [kind b] en [kind c] zijn opgegroeid in een gezinssituatie waarbij zij getuige zijn geweest van huiselijk geweld. Bij alle drie de kinderen is sprake van kind eigen problematiek in de vorm van ontwikkelingsachterstand en probleemgedrag op school. De kinderen lijken het taalgebruik en het agressieve gedrag van de vader te kopiëren. Er bestaan voorts zorgen over het probleeminzicht van de ouders en hun instabiele relatie.
[kind a] heeft regulier onderwijs gevolgd maar werd vanwege zijn gedrag van school verwijderd en heeft een jaar thuis gezeten. Daarna is hij speciaal onderwijs gaan volgen maar ook dit is niet goed verlopen. Er was sprake van ernstige gedragsproblemen en een cognitieve achterstand. Uit een onderzoek van het GGZ blijkt dat [kind a] weinig vertrouwen heeft in de mensen om hem heen en niet in staat is om op zichzelf te reflecteren, wat zorgt voor conflicten. De ouders zijn in hun zoektocht naar passend onderwijs voor [kind a] in contact gekomen met onderwijsconsulent mevrouw Nieuwboer. Mede dankzij haar is [kind a] per 1 december 2017 gestart bij Turn-Over, een professionele behandelvorm waarbij [kind a] zich onder begeleiding en met behulp van sport klaar gestoomd wordt om terug te keren binnen het onderwijssysteem. Ook heeft [kind a] een Rots- en Watertraining gevolgd bij 10 voor Toekomst en deze, na een onderbreking, afgerond.
[kind b] volgde aanvankelijk regulier onderwijs en is vanwege gedragsproblemen naar speciaal onderwijs gegaan. Hij heeft kenmerken van een Autisme Spectrum Stoornis (ASS). [kind b] heeft emotioneel weinig inzicht in wat er van hem verwacht wordt en loopt tegen conflicten aan. Hij volgt thans speciaal voortgezet onderwijs op De Spinaker en dat gaat volgens de ouders goed.
Blijkens een verslag van de Spinaker vertoont [kind b] nog wisselend gedrag gerelateerd aan zijn autistische kenmerken. Hij is steeds beter aanspreekbaar op zijn gedrag. Zeker als hij zijn medicatie heeft ingenomen, is hij aanspreekbaar en heeft hij een betere werkhouding. Hij moet op school wel aan de hand worden genomen, omdat hij vaak met andere dingen bezig is. Hij werkt nu op basisniveau, omdat het kaderniveau te hoog gegrepen is.
Ook [kind c] is van het reguliere onderwijs naar het speciaal onderwijs gegaan, te weten SBO Nexus. Vanuit het reguliere onderwijs waren er zorgen over zijn cognitieve ontwikkeling en agressieve houding tegenover klasgenoten. SBO Nexus geeft aan dat er thans geen zorgen zijn op cognitief gebied maar dat [kind c] gelet op zijn gedrag past binnen het speciaal onderwijs.
De GI heeft zowel in het verweerschrift in hoger beroep als ter zitting naar voren gebracht dat ondanks het feit dat de vader bewust afstand heeft genomen van de hulpverlening en het contact nu via de moeder laat verlopen, er toch recent nog incidenten zijn geweest waarin hij zich agressief heeft opgesteld. Zo heeft hij zich tijdens een overleg tussen de ouders, de GI en
10 voor Toekomst op 19 december 2017 beledigend en bedreigend uitgelaten richting de medewerkers van de GI. Ook heeft de vader naar aanleiding van een incident van [kind a] bij Turn-Over telefonisch contact gezocht met Turn-Over en daarbij primair gereageerd.
Gelet op het voorgaande overweegt het hof dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van de kinderen zowel ten tijde van het geven van de bestreden beschikking als ook thans aanwezig zijn. Alle drie de kinderen vertonen zorgelijk gedrag en zijn van regulier onderwijs naar speciaal onderwijs gegaan. Alhoewel de schoolgang van [kind b] en [kind c] nu goed lijkt te gaan, betreft het hier een prille ontwikkeling waarbij het van belang is dat er zicht op deze ontwikkeling blijft in de komende periode. De begeleiding van [kind a] door Turn-Over is eveneens positief te noemen, maar is pas recentelijk van start gegaan. Daarbij is er, zoals ter zitting door zowel de GI als de vader naar voren is gebracht, tijdens de begeleiding van [kind a] bij Turn-Over sprake geweest van een incident. [kind a] volgt op dit moment nog geen onderwijs. Het hof ziet dat de ouders in de afgelopen periode stappen hebben gezet door de benodigde hulpverlening voor de kinderen in gang te zetten, maar merkt daarbij op dat deze stappen pas zijn gezet nadat de hulpverlening in gedwongen kader is ingezet. Naar het oordeel van het hof is gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting komen vast te staan dat hulpverlening in het vrijwillige kader nog onvoldoende wordt geaccepteerd door de ouders. Zo is het door de opstelling van de ouders voor de GI lastig van de hulpverlening en school de nodige informatie over de minderjarigen te verkrijgen. Daarbij komt dat vader zich weliswaar heeft voorgenomen om wat meer afstand te bewaren ten opzichte van de hulpverlening met als doel het contact tussen de hulpverlening en de ouders beter te laten verlopen, maar dat hij er gelet op voornoemde recente incidenten nog niet altijd in slaagt om die afstand ook daadwerkelijk te bewaren.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof het met de GI en de raad eens dat het van belang is dat de recente positieve ontwikkelingen de komende tijd gemonitord dienen worden, er zicht blijft op de kinderen en dat waar nodig door de GI kan worden bijgestuurd. Dit dient ertoe te leiden dat de verlenging van de ondertoezichtstelling tot 11 oktober 2018 in stand blijft.
Het hof zal het verzoek van de vader in hoger beroep dan ook afwijzen en de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kok, mr. C.M.J. Peters, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op
24 april 2018 in het openbaar uitgesproken.