ECLI:NL:GHAMS:2018:1451

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
23-002358-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van medeplegen vernieling en wederspannigheid met taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van medeplegen van vernieling, maar het hof heeft deze vrijspraak vernietigd. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een auto op 10 februari 2015 in Amsterdam, en van wederspannigheid tegen een opsporingsambtenaar. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich had verzet tegen zijn aanhouding, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor de verbalisant. De verdachte heeft echter ontkend betrokken te zijn geweest bij de vernieling van de auto en het hof heeft zijn verklaring in overweging genomen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van medeplegen van vernieling, en sprak de verdachte daarvan vrij. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan wederspannigheid, waarvoor een taakstraf van 20 uren werd opgelegd. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de vernieling. De vordering van de verbalisant tot schadevergoeding werd wel toegewezen, en de verdachte werd verplicht om dit bedrag te betalen. Het hof heeft de strafoplegging gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002358-17
datum uitspraak: 26 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-027269-15 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 10 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door een hard en/of stevig voorwerp tegen en/of door de rechter achterportier te gooien;
2:
hij op of omstreeks 10 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant] verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 350 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig hevig te verzetten waardoor voornoemde ambtenaar en verdachte gezamenlijk ten val zijn gekomen, tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel, te weten aan het rechter scheenbeen bekwam;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde en daardoor tot een andere strafoplegging komt.

Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld. De advocaat-generaal heeft daartoe verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant Voorbach dat er toe leidt dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niets te maken heeft gehad met het vernielen van de auto. Hij maakte slechts een praatje met de man die de schade aanricht. De verdachte heeft de andere man gevraagd waar hij mee bezig was. Laatstgenoemde antwoordde daarop dat hij “hardcore met de auto bezig is”. Kort erna is de verdachte vertrokken.
Het hof overweegt dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet uit te sluiten is. Een en ander is niet strijdig met hetgeen de verbalisant in het proces-verbaal van bevindingen heeft opgetekend. Dat de verdachte zich niet onmiddellijk distantieert van het gedrag van de andere man, kan niet zonder meer leiden tot een bewezenverklaring van nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte kan derhalve niet als medepleger worden aangemerkt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 10 februari 2015 te Amsterdam, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant] verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 350 Wetboek van Strafrecht op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door zich opzettelijk gewelddadig hevig te verzetten waardoor voornoemde ambtenaar en verdachte gezamenlijk ten val zijn gekomen, tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel, te weten aan het rechter scheenbeen, bekwam;
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van €750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich verzet tegen zijn aanhouding, waarmee hij de betreffende opsporingsambtenaar niet alleen heeft belemmerd in de uitoefening van zijn werkzaamheden, maar deze opsporingsambtenaar tevens letsel heeft toegebracht. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de verbalisant. Zijn handelen getuigt van weinig respect ten aanzien van personen belast met het openbaar gezag. In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat hij blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 maart 2018 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf. Het hof is van oordeel, alles afwegende, dat gelet op de ernst van het feit en het toegebrachte letsel bij de opsporingsambtenaar een taakstraf van na te melden duur passend en geboden is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 850,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 100,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 181 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. R.P. den Otter en mr. P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt, in tegenwoordigheid van R. L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 april 2018.
De oudste raadsheer en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]