ECLI:NL:GHAMS:2018:1450

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
23-001944-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling en vernieling met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1981, was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling en vernieling, gepleegd op 19 mei 2017. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 april 2018 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte dezelfde straf zou krijgen als in eerste aanleg was opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, die niet-ontvankelijk is verklaard.

De raadsvrouw van de verdachte heeft in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken op grond van noodweer. De verdachte heeft verklaard dat de aangever dreigende bewegingen maakte met een bord, wat hem zou hebben gedwongen om een kopstoot te geven. Het hof heeft dit verweer verworpen, omdat niet is aangetoond dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar. De gedragingen van de verdachte zijn als aanvallend en agressief gekarakteriseerd, en het hof oordeelt dat het beroep op noodweer faalt.

Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend, die in eerste aanleg gedeeltelijk is toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, maar het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat de schade al in een civiele procedure was toegewezen. Het hof bevestigt het vonnis van de politierechter met inachtneming van deze overwegingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001944-17
datum uitspraak: 26 april 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-022703-17 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis en zal dit om die reden bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van die beslissingen zal het vonnis worden vernietigd. Daarnaast zal het hof de gronden van de bewijsbeslissing aanvullen met de bespreking van het verweer dat de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep heeft gevoerd.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsvrouw van de verdachte heeft in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de aangever heeft gedreigd de verdachte te slaan met een bord.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het hof overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer allereerst moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een noodweersituatie: een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvan.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de aangever dreigende bewegingen maakte met een bord en dat de verdachte zich daardoor gedwongen voelde de aangever een kopstoot te geven.
De aangever heeft verklaard dat hij de verdachte om een bijdrage vroeg in de kosten van het folie die hij op het keukenraam had geplakt, alsmede geld in verband met een door verdachte eerder kapotgetrokken ketting. Verdachte ging toen over de rooie en heeft aangever een kopstoot gegeven en heeft diverse
goederen vernield.
De getuige [adres] verklaart dat de aangever aan de verdachte vroeg om een tegemoetkoming voor het plastic dat hij op de ramen van de keuken had geplaatst. Ook vroeg hij of de verdachte de reparatie van de ketting van de aangever nog wilde vergoeden. De verdachte is gaan schreeuwen en de getuige hoorde dat voorwerpen, mogelijk van glas, werden vernield.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte als aanvallend en agressief kunnen worden bestempeld. Het feit dat de verdachte ter terechtzitting de vernieling bekent en erkent de aangever een kopstoot te hebben gegeven, ondersteunt dit oordeel. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door de aangever of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvan, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Het beroep op noodweer faalt derhalve.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 723,45. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de verdachte een civiel vonnis van de rechtbank Noord-Holland over gelegd. In deze zaak heeft de kantonrechter geoordeeld dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de aangever en dat de verdachte derhalve aansprakelijk is voor de door de aangever geleden schade. De kantonrechter heeft de verdachte reeds veroordeeld tot betaling van de materiële schade aan de aangever. Gezien het feit dat de vordering van de benadeelde partij al is toegewezen in een civiele procedure, heeft de benadeelde partij geen belang meer bij zijn vordering in het strafgeding. De benadeelde partij is derhalve niet-ontvankelijk in zijn vordering.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. R.P. den Otter en mr. P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt, in tegenwoordigheid van R. L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 april 2018.
De oudste raadsheer en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]