ECLI:NL:GHAMS:2018:1447

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
23-001257-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzetheling en taakstrafverbod in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1967, was eerder veroordeeld voor opzetheling en had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 11 april 2017. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd aangepast. De verdachte was samen met een medeverdachte op 10 maart 2017 actief op het Haarlemmerplein in Amsterdam, waar zij fietsen te koop aanboden. De fietsen waren vermoedelijk door misdrijf verkregen, wat door het hof als bewezen werd beschouwd. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar het hof achtte zijn verklaring ongeloofwaardig.

De politierechter had de verdachte voor het bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte. Ondanks zijn eerdere veroordelingen, toonde de verdachte positieve veranderingen in zijn leven aan, zoals het afbetalen van schulden en het volgen van afspraken met de reclassering. Het hof besloot om naast een gevangenisstraf van één dag, een taakstraf van veertig uren op te leggen, om de verdachte niet te belemmeren in zijn huidige positieve ontwikkeling. De beslissing werd genomen op basis van de artikelen 22c, 22d, 47 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001257-17
datum uitspraak: 26 april 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-047953-17 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met aanpassing van de strafmotivering en met dien verstande dat het hof een nadere bewijsoverweging in het arrest opneemt.

Nadere bewijsoverweging

Op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte heeft zich op 10 maart 2017 midden in de nacht op het Haarlemmerplein te Amsterdam samen met [medeverdachte] bezig gehouden met het aanspreken van voorbijgangers, teneinde hen de twee fietsen die hij en [medeverdachte] voorhanden hadden te koop aan te bieden. Samen met [medeverdachte] heeft hij op deze wijze voor € 14,50 één van de twee fietsen verkocht aan een voorbijganger. Na deze verkoop zijn de verdachte en [medeverdachte] doorgegaan met het aanspreken van voorbijgangers, waarbij zij de tweede fiets te koop aanboden. Aan deze fiets ontbrak het (hoefijzervormige) ringslot en de fiets had schade die past bij het op onregelmatige wijze verwijderd zijn van een dergelijk slot.
Het hof acht deze feiten en omstandigheden redengevend voor het bewijs van het ten laste gelegde, te weten het tezamen en in vereniging voorhanden hebben van een fiets, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend ook maar iets te maken te hebben gehad de voormelde geconstateerde feiten en heeft gesteld toen en daar geen fiets voorhanden te hebben gehad en [medeverdachte] niet te kennen. Die verklaring schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde.
De verdachte heeft aldus geen aannemelijke de voormelde redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven. Het hof acht het ten laste gelegde daarom bewezen, net als de politierechter.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan medeplegen van opzetheling. De verdachte heeft door zijn handelen geen blijk gegeven respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Ook heeft de verdachte hiermee bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor door misdrijf verkregen goederen. Bovendien is hij blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 maart 2018 eerder ter zake van een soortgelijk misdrijf onherroepelijk veroordeeld.
Het hof houdt in het voordeel van de verdachte rekening met de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. De verdachte ontvangt een uitkering en werkt drie dagen in de week in het kader van een dagbesteding. Hij heeft al zijn schulden afbetaald. Op het moment gebruikt hij geen verdovende middelen meer en komt alle afspraken met de reclassering na. Hij stelt een andere weg te zijn ingeslagen wat betreft zijn verleden.
Uit dit alles ontstaat de indruk dat het thans beter met hem gaat en dat hij zijn leven enigszins op orde heeft. Het hof acht het van belang deze positieve wending in het leven van de verdachte niet door het opleggen van een vrijheidsbenemende straf te doorbreken. In het bijzonder omdat de verdachte bij afwezigheid van meer dan twee weken de kamer verliest waar hij tegenwoordig zelfstandig woont en het hof het regelmatige contact met de reclassering als groot goed voor de verdachte ziet.
De voornoemde omstandigheden vormen aanleiding om naast een vrijheidsbenemende straf voor de duur van de periode dat de verdachte in verzekering heeft gezeten, een taakstraf op te leggen van na te noemen duur.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. R. Kuiper en mr. P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt, in tegenwoordigheid van R. L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 april 2018.
De oudste raadsheer en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]