ECLI:NL:GHAMS:2018:1425

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
200.220.894/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder over onjuiste toepassing van de beslagvrije voet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij de beslagvrije voet ten onrechte op nihil heeft gesteld en vervolgens heeft geweigerd deze aan te passen. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam had eerder de klacht gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder berispt. Het hof oordeelt dat het standpunt van de gerechtsdeurwaarder, dat er op het beslag onder de belastingdienst geen beslagvrije voet van toepassing is, in strijd is met de wet. Dit standpunt is tuchtrechtelijk laakbaar. De gerechtsdeurwaarder had ook niet mogen volstaan met een verwijzing naar een andere gerechtsdeurwaarder voor de aanpassing van de beslagvrije voet. Het hof benadrukt het belang van een zorgvuldige vaststelling en aanpassing van de beslagvrije voet, vooral wanneer deze op nihil is gesteld. De beslissing van de kamer wordt bevestigd en de gerechtsdeurwaarder krijgt de maatregel van berisping opgelegd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.220.894/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/612344/ DW RK 16/786
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 24 april 2018
inzake
[gerechtsdeurwaarder] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
tegen
[klager] ,
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 9 augustus 2017 een beroepschrift
- met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 7 juli 2017 (ECLI:NL:TGDKG:2017:140). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klager) tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond verklaard en aan hem de maatregel van berisping opgelegd
.
1.2.
Klager heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend, hoewel het hof klager daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 februari 2018. Klager is
- zonder bericht van verhindering - niet verschenen. De gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft beslag gelegd onder de belastingdienst ten laste van klager op een aan hem toekomende voorlopige teruggave, waarbij de beslagvrije voet op nihil is bepaald.
3.2.2.
Klager heeft bij e-mailbericht van 26 april 2016 aan de gerechtsdeurwaarder verzocht een beslagvrije voet te bepalen. Bij e-mailbericht van 13 juni 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager meegedeeld dat er op de vordering tot voorlopige teruggave geen beslagvrije voet van toepassing is of berekend hoeft te worden. De gerechtsdeurwaarder heeft klager verwezen naar de gerechtsdeurwaarder van [kantoornaam] die een eerder beslag had gelegd op zijn inkomen.
3.2.3.
Vervolgens heeft tussen klager en de gerechtsdeurwaarder correspondentie plaatsgehad over toepassing van de beslagvrije voet. Hierbij stelde de gerechtsdeurwaarder zich beurtelings op het standpunt geen reden of aanleiding te zien om een beslagvrije voet te gaan berekenen dan wel niet te beschikken over de gevraagde stukken van de door [kantoornaam] gehanteerde beslagvrije voet.
3.2.4.
Bij e-mailbericht van 5 juli 2016 heeft klager de door de gerechtsdeurwaarder gevraagde specificatie van de berekening van de beslagvrije voet van [kantoornaam] aan de gerechtsdeurwaarder verzonden. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mailbericht van 13 juli 2016 opnieuw aan klager meegedeeld dat er geen reden of aanleiding is om een beslagvrije voet toe te passen op het gelegde beslag onder de belastingdienst.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij de beslagvrije voet ten onrechte op nihil heeft gesteld en daarna heeft geweigerd om de beslagvrije voet aan te passen.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Ontvankelijkheid klacht
6.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft als verweer aangevoerd dat de klacht niet thuishoort bij de tuchtrechter, omdat het oordeel over de hoogte van de beslagvrije voet bij de executierechter thuishoort. In beginsel is het inderdaad aan de executierechter om te beslissen over geschillen over de hoogte van de beslagvrije voet. Onder omstandigheden kan de onjuiste toepassing van de beslagvrije voet echter evenzeer een tuchtrechtelijk laakbaar handelen opleveren. Het hof zal de klacht daarom inhoudelijk beoordelen.
Het wettelijk kader
6.2.
Ingevolge artikel 475g, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de gerechtsdeurwaarder die beslag heeft gelegd verplicht om aan de schuldenaar op te geven hoeveel zijn beslagvrije voet bedraagt, berekend volgens het bepaalde in artikel 475d Rv. Volgens artikel 475c, aanhef en onder b. Rv is aan een vordering tot periodieke betaling van een voorlopige teruggaaf een beslagvrije voet verbonden.
De klacht
6.3.
Het door de gerechtsdeurwaarder tegenover de klager ingenomen standpunt dat op het beslag onder de belastingdienst op de vordering tot voorlopige teruggaaf geen beslagvrije voet van toepassing is, is zonder meer onjuist, want in strijd met de duidelijke tekst van de wet. Het innemen van een tegengesteld standpunt is onder die omstandigheden tuchtrechtelijke laakbaar. De klacht is op dit onderdeel dus gegrond.
6.4.
De gerechtsdeurwaarder had daarnaast niet mogen volstaan met de bij e-mailbericht van 13 juni 2016 aan klager gedane mededeling dat klager zijn verzoek om toepassing en aanpassing van de beslagvrije voet diende voor te leggen aan de gerechtsdeurwaarder die een eerder beslag had gelegd op zijn inkomen. Het behoort tot de taak van de gerechtsdeurwaarder om met een andere gerechtsdeurwaarder in overleg te treden als het gaat om de toepassing van de beslagvrije voet, indien er cumulatief of gelijktijdig derdenbeslag is gelegd op vorderingen, waaraan een beslagvrije voet is verbonden. Volgens artikel 475b Rv dient in zo’n geval de beslagvrije voet immers naar rato van de beslagen te worden omgeslagen.
6.5.
Bij het voorgaande is van belang dat beslaglegging op het inkomen van een schuldenaar een ingrijpend middel is, omdat een schuldenaar als gevolg daarvan nog slechts een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet overhoudt, waarvan hij de lopende kosten van bestaan moet voldoen. Het is dus van groot belang dat de beslagvrije voet die voor de desbetreffende schuldenaar geldt zorgvuldig wordt vastgesteld en zo nodig wordt aangepast. Dit geldt in het bijzonder in geval de beslagvrije voet op nihil wordt/is gesteld. Het hof ziet daarom evenals de kamer aanleiding om aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op te leggen.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
Wijziging Gerechtsdeurwaarderswet per 1 januari 2018
6.7.
Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet van 7 december 2016, houdende wijziging van (..) de Gerechtsdeurwaarderwet (..) in verband met het doorberekenen van de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak aan de beroepsgroepen, Staatsblad 2016, 500). In verband met deze wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam vastgesteld (Staatscourant 2017 nr. 75085).
6.8.
Het hof ziet (mede) gelet op de omstandigheid dat het beroepschrift in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2018 (namelijk op 9 augustus 2017), dus vóór de wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet, af van enige kostenveroordeling.
6.9.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2018 door de rolraadsheer.