In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij de beslagvrije voet ten onrechte op nihil heeft gesteld en vervolgens heeft geweigerd deze aan te passen. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam had eerder de klacht gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder berispt. Het hof oordeelt dat het standpunt van de gerechtsdeurwaarder, dat er op het beslag onder de belastingdienst geen beslagvrije voet van toepassing is, in strijd is met de wet. Dit standpunt is tuchtrechtelijk laakbaar. De gerechtsdeurwaarder had ook niet mogen volstaan met een verwijzing naar een andere gerechtsdeurwaarder voor de aanpassing van de beslagvrije voet. Het hof benadrukt het belang van een zorgvuldige vaststelling en aanpassing van de beslagvrije voet, vooral wanneer deze op nihil is gesteld. De beslissing van de kamer wordt bevestigd en de gerechtsdeurwaarder krijgt de maatregel van berisping opgelegd.