ECLI:NL:GHAMS:2018:1415

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
23-001598-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling voor het uitgeven van valse bankbiljetten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het uitgeven van valse bankbiljetten van 50 euro in de periode van 11 januari 2016 tot en met 25 januari 2016, te Haarlem en Purmerend. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, waarvan een deel voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de verdachte vrijspraak gekregen voor het primair ten laste gelegde, omdat het hof niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat de verdachte op de hoogte was van de valsheid van de bankbiljetten. Echter, het hof heeft het subsidiair ten laste gelegde, het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten, wel bewezen verklaard. De verdachte heeft bekend dat hij en zijn medeverdachten valse bankbiljetten hebben uitgegeven, maar het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist dat de biljetten vals waren op het moment van uitgeven. De straf die het hof oplegt is een taakstraf van 80 uren, met 40 dagen hechtenis als alternatief. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte schadevergoeding moet betalen aan verschillende slachtoffers van zijn handelen. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, die in eerste aanleg waren toegewezen, bevestigd en de verdachte verplicht om deze schade te vergoeden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001598-17
datum uitspraak: 19 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-035390-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 januari 2016 tot en met 25 januari 2016 te Haarlem en/of te Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer bankbiljetten van 50 euro als echt en onvervalst heeft uitgegeven, die verdachte en/of zijn mededaders zelf hebben nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en/of zijn mededaders, toen hij die bankbiljetten ontvingen, bekend was;
subsidiair:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 januari 2016 tot en met 25 januari 2016 te Haarlem en/of te Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer valse of vervalste bankbiljetten van 50 euro heeft uitgegeven;
meer subsidiair:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 januari 2016 tot en met 25 januari 2016 te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een of meer mobiele telefoon(s) en/of een of meer (auto)band(en) en/of een platstation en/of een of meer computerspel(len), door vals geld ter betaling van het/de goed(eren) aan te bieden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak primair ten laste gelegde

Anders dan de advocaat-generaal en de raadsman acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
De verdachte heeft wel bekend dat hij en zijn medeverdachten valse bankbiljetten hebben uitgegeven, maar uit de inhoud van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt niet dat de verdachte en/of zijn mededaders, toen hij die bankbiljetten ontving, bekend was/waren met de valsheid ervan.

Bewezenverklaring subsidiair ten laste gelegde

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 11 januari 2016 tot en met 25 januari 2016 te Haarlem en te Purmerend, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk valse bankbiljetten van 50 euro heeft uitgegeven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, waarvan 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met een veroordeling in 2016 van de verdachte tot een taakstraf voor een soortgelijk feit.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als de rechtbank heeft opgelegd, met dien verstande dat het hof de duur van de proeftijd op 1 jaar zal bepalen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op verschillende tijdstippen in de tenlastegelegde periode met zijn mededader via Marktplaats contact opgenomen met particuliere verkopers van goederen en de aankopen betaald met valse biljetten van 50 euro. Hij heeft het vertrouwen van deze personen geschonden en hun financiële schade berokkend en overlast bezorgd. Daarnaast ondermijnt het uitgeven van vals geld het vertrouwen dat men in het economisch verkeer moet kunnen stellen in bankbiljetten.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 maart 2018 heeft de politierechter de verdachte op 11 oktober 2016 voor een soortgelijk feit, waarvan de ten laste gelegde pleegdatum kort na de onderhavige feiten is gelegen, niet-onherroepelijk veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren. Het hof zal op de voet van artikel 63 Sr rekening houden met deze veroordeling.
Het hof acht, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals in hoger beroep toegelicht, net als de advocaat-generaal een taakstraf passend. Mede omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, zal het hof een lagere taakstraf opleggen dan de advocaat-generaal heeft gevorderd. Het hof ziet mede gelet op de ernst van de feiten geen aanleiding een deel van de taakstraf voorwaardelijk op te leggen.
Het hof acht alles afwegende een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400, bestaande uit € 200 aan materiële schade en € 200 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 200 ter zake de gevorderde materiële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De vordering is namens de verdachte niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 250. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering is namens de verdachte niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering is namens de verdachte niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 47, 57 en 213 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart
niet bewezendat de verdachte
het primair ten laste gelegdeheeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen
bewezendat de verdachte
het subsidiair ten laste gelegdeheeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200 (tweehonderd euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 200 (tweehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoeningmet dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 januari 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 3], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoeningmet dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 5], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 150 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 januari 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 april 2018.
[…]