ECLI:NL:GHAMS:2018:1414

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
23-001452-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met bewijsoverweging en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging tegen een slachtoffer op 21 november 2015 te Heemskerk. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar heeft aangemerkt. De verdachte en een medeverdachte hebben samen geweld gepleegd tegen het slachtoffer, wat door meerdere getuigen is bevestigd. Het hof heeft geoordeeld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de openlijke geweldpleging in vereniging. De vordering van de benadeelde partij is in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding opleverde en de benadeelde partij de vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met een voorwaardelijk deel van 60 dagen hechtenis.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001452-17
datum uitspraak: 19 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-155059-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 21 november 2015, te Heemskerk, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, het Burgemeester Nielenplein, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het stompen, slaan en/of trappen/schoppen in/op/tegen het hoofd, en/of tegen een arm, althans het lichaam van die [slachtoffer].
subsidiair:
hij, op of omstreeks 21 november 2015, te Heemskerk, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in/op/tegen het gezicht, althans het lichaam, te slaan en/of stompen waardoor voornoemde [slachtoffer] is gevallen en/of door in/op/tegen het hoofd, en/of tegen een arm, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te schoppen en/of trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Nadere bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging, dan wel mishandeling.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De aangever [slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte en een “vierde man”, het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte], hem op het Burgemeester Nielenplein in Heemskerk hebben geslagen en dat hij op de grond terecht is gekomen. Deze verklaring wordt bevestigd door die van de getuige [getuige 1] bij de politie. Ook hij heeft gezien dat de verdachte en een onbekende man, naar het hof begrijpt [medeverdachte], de aangever op het Burgemeester Nielenplein hebben geslagen waarna de aangever op de grond viel.
Het hof acht deze verklaringen betrouwbaar, nu deze ten aanzien van het belagen en het slaan van de aangever door de verdachte en [medeverdachte], zowel innerlijk als ten opzichte van elkaar consistent zijn.
Bovendien worden deze verklaringen op wezenlijke onderdelen bevestigd door die van de getuige
[getuige 2], die bij de politie verklaarde te hebben gezien dat [slachtoffer] op een gegeven moment een klap uitdeelde aan [medeverdachte], waarna er schermutselingen ontstonden. Hij trachtte de jongens uit elkaar te halen, duwde [medeverdachte] weg, hield de verdachte tegen en zag dat er op het Burgemeester Nielenplein opnieuw werd gevochten waarbij [medeverdachte] de aangever een klap gaf en de aangever viel.
De getuige [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat hij zag, nadat de groep zich in de richting van het Burgemeester Nielenplein had begeven, dat de verdachte en [medeverdachte] in de buurt van de aangever waren, waarna de aangever op een gegeven moment op de grond lag. Het hof heeft geen reden aan deze verklaring te twijfelen. In hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd noch overigens kan grond worden gevonden voor de conclusie dat [getuige 3] niet kan hebben waargenomen wat hij stelt te hebben gezien.
Het hof merkt in dit verband nog op dat de verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] op het Burgemeester Nielenplein een klap aan de aangever heeft gegeven.
Het hof gaat er op basis van de verklaringen van de aangever, ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 3], dan ook van uit dat zowel de verdachte als de medeverdachte [medeverdachte] de aangever op de openbare weg hebben geslagen.
Beiden hebben een wezenlijke bijdrage geleverd aan het jegens de aangever gepleegde geweld en er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering.
Daarmee acht het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld in vereniging. Dat de verdachte dit heeft ontkend doet daaraan niet af.
Het verweer wordt verworpen

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 november 2015 te Heemskerk openlijk, te weten op de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan tegen het lichaam van [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, waarvan
60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld door samen met zijn mededader het slachtoffer op de openbare weg te slaan. Door zo te handelen hebben zij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en een voor hem angstige en intimiderende situatie geschapen die hij weerloos moest ondergaan. Ook draagt het handelen van de verdachte en diens mededader bij aan gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 maart 2018 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 5.418,64, bestaande uit: € 418,64 aan materiele schade en € 5.000 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. K. Lans, advocaat te IJmuiden, heeft de vordering in hoger beroep toegelicht aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota. Zij heeft aangevoerd dat de benadeelde partij aanzienlijke immateriële schade heeft geleden als gevolg van het handelen van de verdachte en de medeverdachte en voorts verklaard dat de benadeelde partij een voorschot (voorlopige uitkering) toegekend heeft gekregen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor de door hem in deze strafzaak geleden schade.
Behandeling van de vordering, zowel betreffende de materiële als de immateriële schade, levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op nu deze vordering (mede) ziet op zwaar letsel dat zou zijn ontstaan, terwijl de bewezenverklaring daarop geen betrekking heeft. Daarnaast vergt een goede beoordeling van de vordering nader onderzoek naar onder meer de vraag of en zo ja, in hoeverre, sprake is van eigen schuld van de zijde van de benadeelde partij.
De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. W.M.C. Tilleman en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 april 2018.