In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging, gepleegd op 21 november 2015 te Heemskerk. De tenlastelegging omvatte zowel primair openlijk geweld als subsidiair mishandeling van het slachtoffer. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer op de openbare weg heeft geslagen. Het hof kwam tot de conclusie dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, wat leidde tot de bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.
De rechtbank Noord-Holland had eerder een taakstraf van 240 uren opgelegd, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een taakstraf van 180 uren. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, een taakstraf van 120 uren rechtvaardigden. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij moest zijn vordering bij de burgerlijke rechter indienen. Het hof baseerde zijn beslissing op de artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.