ECLI:NL:GHAMS:2018:1412

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
23-005044-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens diefstal en heling van kentekenplaten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal in vereniging van twee kentekenplaten en kreeg een geldboete opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsman aanvoerde dat de politierechter ten onrechte de behandeling van de zaak heeft voortgezet zonder de expliciete toestemming van de raadsman na een wijziging van de tenlastelegging. Het hof heeft het preliminair verweer van de raadsman verworpen, maar heeft ook vastgesteld dat de politierechter een procedurefout heeft gemaakt door de behandeling voort te zetten zonder schorsing van het onderzoek. Het hof heeft de zaak inhoudelijk behandeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging van diefstal, heling of verduistering van de kentekenplaten. De verdachte is vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte van alle beschuldigingen is vrijgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-005044-15
datum uitspraak: 19 april 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer
13-023821-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Procesgang in eerste aanleg en hoger beroep

De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard tegen de zitting van de politierechter van 6 mei 2014 wegens (kort gezegd) de diefstal in vereniging van twee kentekenplaten op 1 februari 2014.
Ter terechtzitting van 6 mei 2014 is de verdachte niet verschenen. Wel is daar verschenen de raadsman van de verdachte, die verklaarde dat hij uitdrukkelijk door de verdachte was gemachtigd hem als advocaat ter terechtzitting te verdedigen. Op verzoek van de officier van justitie heeft de politierechter de behandeling van de zaak aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de tenlastelegging te wijzigen, in die zin dat daaraan heling en/of verduistering van de kentekenplaten zou worden toegevoegd. De raadsman deelde mee zich niet tegen deze aanhouding te verzetten.
Ter terechtzitting van 15 december 2015 heeft de politierechter de behandeling van de zaak opnieuw aangevangen (naar het hof uit het proces-verbaal van die terechtzitting begrijpt). De officier van justitie heeft een wijziging van de tenlastelegging gevorderd, inhoudende kort en zakelijk weergegeven: dat aan de verdachte subsidiair de heling en meer subsidiair de verduistering van de kentekenplaten ten laste is gelegd.
Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt hieromtrent verder in:
Na de raadsman daarover te hebben gehoord, wijst de politierechter de vordering toe en beveelt(het hof begrijpt: hij)
dat de tenlastelegging wordt gewijzigd zoals omschreven in de vordering, die aan dit proces-verbaal is gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingelast. Nadat de politierechter heeft beslist dat daarmee kan worden volstaan, verstrekt de griffier een gewaarmerkt afschrift van de wijziging aan de raadsman. Met toestemming van de raadsman wordt het onderzoek aanstonds voortgezet.
De politierechter heeft de zaak behandeld en na afloop van de behandeling mondeling vonnis gewezen. De verdachte is overeenkomstig de vordering van de officier van justitie wegens de primair ten laste gelegde diefstal in vereniging veroordeeld tot een geldboete van € 1.000, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan € 500, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte heeft de raadsman hoger beroep ingesteld en een appelschriftuur ingediend. In de schriftuur is primair als reden voor het hoger beroep aangevoerd dat de politierechter, na de gevorderde wijziging van de tenlastelegging te hebben toegestaan, ten onrechte onmiddellijk met de behandeling van de zaak is voortgegaan, hoewel de raadsman expliciet kenbaar had gemaakt hiervoor geen toestemming te geven.
Ter terechtzitting van het hof in hoger beroep op 21 februari 2017 is de verdachte niet verschenen.
De raadsman is wel verschenen en heeft meegedeeld dat de verdachte hem heeft gemachtigd de verdediging te voeren. De raadsman heeft een preliminair verweer opgeworpen, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en terugwijzing van de zaak naar de politierechter, waar de advocaat-generaal op heeft gereageerd.
Het hof heeft hierop het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
Bij tussenarrest van 7 maart 2017 heeft het hof het preliminair verweer verworpen en het onderzoek heropend, opdat de zaak in hoger beroep alsnog inhoudelijk zal worden behandeld.

Verweer in hoger beroep

Ter terechtzitting van 5 april 2018 heeft de raadsman opnieuw het hiervoor genoemde (preliminair) verweer gevoerd. Ter adstructie daarvan heeft de raadsman nog gewezen op de ter terechtzitting van
21 februari 2017 overgelegde e-mail van 22 maart 2016 van de politierechter, die het volgende inhoudt:
Uw brief van 18 maart jl. heb ik voorgelegd aan de griffier, die mij meldt dat u volgens zijn aantekeningen bezwaar heeft gemaakt tegen de voortzetting ‘aanstonds’ en dat hij dat niet in het pv heeft opgenomen. Mogelijk is hij op het verkeerde been gezet toen de behandeling desondanks werd voortgezet, waartegen u niet meer heeft geprotesteerd.
(…)
In plaats van dat het pv wordt gewijzigd kunt u deze mail aan het Hof overleggen.
De raadsman heeft bepleit dat het hof het vonnis vernietigt en de zaak terugwijst naar de politierechter, aangezien zijn cliënt meent dat hij recht heeft op een behandeling van zijn zaak in twee instanties.
De advocaat-generaal heeft volhard in het eerdere standpunt van het openbaar ministerie, inhoudende dat de tekst van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 15 december 2015 leidend is en dat het ervoor moet worden gehouden dat de raadsman ermee heeft ingestemd dat de behandeling toen aanstonds is voortgezet. De advocaat-generaal heeft gevorderd het verweer te verwerpen overeenkomstig de beslissing in het tussenarrest van 7 maart 2017.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de mededeling van de raadsman, die wordt ondersteund door de inhoud van de email van de politierechter, moet ervan worden uitgegaan dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg een misslag bevat en dat de raadsman er
nietmee heeft ingestemd dat de behandeling na de wijziging van de tenlastelegging aanstonds werd voortgezet, maar, integendeel, zich daartegen heeft verzet. Ingevolge het bepaalde in artikel 314, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) had de politierechter onder die omstandigheden het onderzoek moeten schorsen. Dit is ten onrechte niet gebeurd.
De thans ter beantwoording voorliggende vraag is of een en ander moet leiden tot vernietiging van het vonnis en terugwijzing van de zaak naar de politierechter.
Als hoofdregel geldt in dit verband ingevolge het stelsel neergelegd in artikel 423 Sv, dat het hof de behandeling van de zaak aan zich houdt teneinde te doen wat de politierechter had behoren te doen, nu de politierechter op de hoofdzaak heeft beslist.
In de rechtspraak is aanvaard dat dit uitzondering lijdt, voor zover hier van belang, indien de politierechter ter terechtzitting aan een behandeling ten gronde niet had mogen toekomen, omdat één van de personen die een kernrol vervult (tot wie de verdachte wordt gerekend) bij het onderzoek ter terechtzitting niet is verschenen, terwijl hij niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was.
De verdachte is in de onderhavige zaak op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte gebracht van de zittingsdag op 15 december 2015. Daarmee doet de hiervoor genoemde uitzondering zich niet voor. Voor een verruiming van die uitzondering als door de raadsman bepleit ziet het hof geen aanleiding.
In de appelbehandeling bestond er voor de verdachte voldoende mogelijkheid om zich op zijn verdediging tegen de gewijzigde tenlastelegging te kunnen voorbereiden.
Terugwijzing van de zaak is dan ook niet aangewezen.
Het hof overweegt ten overvloede dat in het onderhavige geval te minder reden voor terugwijzing bestaat omdat:
a. de wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 6 mei 2014 reeds was aangekondigd;
b. de politierechter de primair tenlastegelegde diefstal heeft bewezenverklaard en dus niet is toegekomen aan een beoordeling van de bij de wijziging tenlastelegging (meer) subsidiair toegevoegde heling en verduistering.
Dit leidt ertoe dat het verweer wordt verworpen.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 1 februari 2014 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee nummerplaten ([kenteken], behorende bij een zwarte Volkswagen Golf), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
subsidiair:hij op of omstreeks 1 februari 2014 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, twee kentekenplaten heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die kentekenplaten wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
meer subsidiair:hij op of omstreeks 1 februari 2014 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk twee kentekenplaten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte van de primair ten laste gelegde diefstal zal worden vrijgesproken en voor de subsidiair ten laste gelegde opzetheling van de kentekenplaten zal worden veroordeeld tot een geldboete van 1.000 euro, waarvan 500 euro voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Weliswaar blijkt uit de inhoud van de stukken van het dossier van voor de verdachte belastende omstandigheden, zoals ook de advocaat-generaal heeft geschetst, maar deze zijn niet zodanig concreet dat met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte zich, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de twee in de auto aangetroffen kentekenplaten met nummer [kenteken], behorend bij de Volkswagen Golf van aangever [benadeelde].
Dit geldt evenzeer voor een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde opzet- en schuldheling ten aanzien van deze kentekenplaten, die zijn aangetroffen op en onder de voetmat achterin de auto, die door de verdachte werd bestuurd. De kentekenplaten lagen niet op een voor de verdachte direct voor het oog zichtbare plaats.
De door de advocaat-generaal genoemde omstandigheden, dat de verdachte de eigenaar van genoemde auto zou zijn, het ging om een kleine auto en de verdachte geen verklaring heeft afgelegd, brengen het hof niet tot een ander oordeel.
Het hof zal de verdachte dan ook van het subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Tenslotte is evenmin voldoende bewijs voorhanden voor een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde, zodat de verdachte ook daarvan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 april 2018.
[…]