In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Anjer Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten B.V. tegen een beschikking van de kantonrechter in Amsterdam. De werkneemster, [geïntimeerde], heeft zich in het verleden gedeeltelijk en later volledig arbeidsongeschikt gemeld. Anjer heeft een ontslagvergunning aangevraagd bij het UWV, dat oordeelde dat er sprake was van een overgang van onderneming, waardoor [geïntimeerde] van rechtswege in dienst van Anjer is getreden. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden en Anjer veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding aan [geïntimeerde]. Anjer is in hoger beroep gegaan, waarbij zij betoogde dat [geïntimeerde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat zij zelf geen verwijt kan worden gemaakt. Het hof oordeelt dat de opstelling van [geïntimeerde] bij de re-integratie niet als ernstig verwijtbaar kan worden beschouwd, en dat Anjer recht heeft op een transitievergoeding. De billijke vergoeding wordt afgewezen, omdat Anjer niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het hof vernietigt de eerdere beschikking voor wat betreft de billijke vergoeding en de hoogte van de transitievergoeding, en bepaalt dat [geïntimeerde] recht heeft op een lagere transitievergoeding van € 31.465,75 bruto. De proceskosten worden gecompenseerd.