ECLI:NL:GHAMS:2018:1379

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
200.201.166/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering studiekosten door werkgever na niet tijdige afronding opleiding door werknemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, [appellant], tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin de werkgever, Tata Steel IJmuiden B.V., werd toegewezen in zijn vordering tot terugbetaling van studiekosten. De werknemer had een opleiding, de Vapro C, niet tijdig afgerond, wat volgens de werkgever aanleiding gaf tot terugvordering van de gemaakte studiekosten. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer nalatig was geweest, maar het hof oordeelt anders. Het hof stelt vast dat de niet tijdige afronding van de opleiding het gevolg was van een gebrek aan capaciteiten en kwaliteiten van de werknemer, zonder dat hem een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van de werkgever af, waarbij Tata Steel wordt veroordeeld tot terugbetaling van de reeds betaalde bedragen door de werknemer. Het hof benadrukt dat voor terugvordering van studiekosten niet alleen de niet tijdige afronding van de opleiding van belang is, maar ook of de werknemer een verwijt kan worden gemaakt voor deze situatie. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de uitleg van terugbetalingsbepalingen in opleidingscontracten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.201.166/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 4566751 \ CV EXPL 15-10063
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 april 2018
inzake
[appellant],
wonend te [stad] ,
appellant,
advocaat: mr. L. Wimmenhove te Utrecht,
tegen
TATA STEEL IJMUIDEN B.V.,
gevestigd te [stad] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.F. Seunke te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Tata genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 18 juli 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 20 april 2016, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Tata als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Het hof heeft in deze zaak op 25 oktober 2016 een tussenarrest uitgesproken en daarbij een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 25 november 2016. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 8 december 2017 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, beiden aan de hand van een pleitnota die aan het hof is overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - de vorderingen van Tata zal afwijzen, Tata zal veroordelen om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Tata heeft voldaan aan [appellant] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling, en ten slotte Tata zal veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, met nakosten.
Tata heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, met wettelijke rente en nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje ‘De feiten’, a. tot en met f., de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant] is op 1 augustus 2006 in dienst getreden bij Tata Steel in de functie Operator G tegen een jaarsalaris van € 14.454,- bruto, en onder andere een ploegentoeslag van € 6.348,- bruto per jaar.
2.2
Op 9 december 2008 hebben Tata en [appellant] een “Opleidingsovereenkomst voor medewerker tot en met MBO-niveau” gesloten, de zogenoemde Vapro-B opleiding. In artikel 1 van deze overeenkomst is bepaald dat de opleiding duurt van 11 december 2008 tot 1 april 2009. De geschatte kosten voor deze opleiding bedragen € 13.080,-. Artikel 8 van de overeenkomst bepaalt dat [appellant] , in geval van beëindiging door hem van de arbeidsovereenkomst binnen drie jaar na afronding van de opleiding, een percentage (variërend van 25% tot 100%, afhankelijk van het moment van beëindiging) van de door Tata betaalde studiekosten dient terug te betalen.
In de overeenkomst is tevens de volgende terugbetalingsbepaling opgenomen:

9. Indien werknemer nalatigheid kan worden verweten, dient werknemer alle door
werkgever in het kader van deze studiekostenovereenkomst betaalde studiekosten alsmede de in deze aan werknemer betaalde vergoeding in tijd of geld terstond terug te betalen, zonder dat daarvoor ingebrekestelling noodzakelijk is.
Van nalatigheid kan bijvoorbeeld sprake zijn indien werknemer de opleiding tussentijds beëindigt en/of onvoldoende studieresultaten heeft behaald en/of niet voor de opleiding is geslaagd en/of niet binnen de daarvoor gestelde termijn dan wel niet binnen de afgesproken termijn, zoals vermeld in artikel 1 van deze overeenkomst, de opleiding heeft afgerond zonder dat sprake is van persoonlijke, uitzonderlijke omstandigheden (overmacht). Werknemer is gehouden hier direct melding van te maken aan werkgever.
2.3
[appellant] heeft de Vapro-B opleiding in maart 2009 afgerond.
2.4
Op 20 juni 2009 hebben partijen een “Opleidingsovereenkomst voor opleiding met
wederzijds belang” gesloten. In artikel 1 van deze overeenkomst is bepaald dat de opleiding duurt van 1 september 2009 tot 1 maart 2012.
Artikel 4 van de overeenkomst luidt als volgt: “
Werkgever zal de studiekosten, waaronder onder meer cursusgeld, collegegeld, boeken, examengeld inzake bovengenoemde opleiding aan werknemer vergoeden. Geschatte kosten voor de totale opleiding: € 13.000. De subsidie geldt voor de standaard studieduur. Bij overschrijding van de studieduur dient een aanvullende studieovereenkomst afgesloten te worden.”
Artikel 8 van de overeenkomst bepaalt dat [appellant] , in geval van beëindiging door hem van de arbeidsovereenkomst binnen drie jaar na afronding van de opleiding, een percentage (variërend van 25% tot 100%, afhankelijk van het moment van beëindiging) van de door Tata betaalde studiekosten dient terug te betalen.
Artikel 9 luidt als volgt:

Indien werknemer nalatigheid kan worden verweten, dient werknemer alle door
werkgever in het kader van deze studiekostenovereenkomst betaalde studiekosten alsmede het in deze aan werknemer verleende Extra Verlof terstond terug te betalen, zonder dat daarvoor ingebrekestelling noodzakelijk is.
Van nalatigheid kan bijvoorbeeld sprake zijn indien werknemer de opleiding tussentijds beëindigt en/of onvoldoende studieresultaten heeft behaald en/of niet voor de opleiding is geslaagd en/of niet binnen de daarvoor gestelde termijn dan wel niet binnen de afgesproken termijn, zoals vermeld in artikel 1 van deze overeenkomst, de opleiding heeft afgerond zonder dat sprake is van persoonlijke, uitzonderlijke omstandigheden (overmacht). Werknemer is gehouden hier direct melding van te maken aan werkgever.
2.5
Op 13 oktober 2009 heeft [appellant] een intredetoets niveau 4 (Vapro Operator C) afgelegd op de onderdelen wiskunde, scheikunde en procesbeheersing. Op de onderdelen wiskunde en procesbeheersing scoorde hij tussen 30% en 70% (hetgeen noopte tot: voorschakelen) en op het onderdeel scheikunde onder 30% (onvoldoende). Hem werd als advies gegeven: “De onderdelen wiskunde en scheikunde volledig voorschakelen. Na elk onderdeel een eindtoets. De geschatte tijd voorschakelperiode (in een goed tempo) is ongeveer 6 maanden” alsmede “De eindtoetsen moeten uitwijzen of [meneer] het advies voor de opleiding operator C zal krijgen”.
2.6
[appellant] heeft in plaats van de geschatte duur van 6 maanden voor de voorschakelperiode 11 maanden nodig gehad (van oktober 2009 tot september 2010).
2.7
[appellant] is in oktober 2010 begonnen met de Vapro-C opleiding. Daartoe werd in oktober 2010 een zogenaamde BPV overeenkomst gesloten, voor de opleiding Operator C, tussen het ROC Nova College als onderwijsinstelling, Tata als de praktijkbiedende organisatie, het [bedrijf] en [appellant] . In deze overeenkomst is opgenomen dat de beroepspraktijkvorming aanvangt op 12 oktober 2010 met een verwachte einddatum van 11 oktober 2012.
2.8
Op 14 januari 2013 is tussen dezelfde partijen een (tweede) BPV Overeenkomst gesloten, voor de opleiding Operator C, waarin is bepaald dat de beroepspraktijkvorming aanvangt op 12 oktober 2012 met een verwachte einddatum van 11 oktober 2013. 2.9 Op 11 oktober 2013 is tussen dezelfde partijen een (derde) BPV Overeenkomst gesloten, voor de opleiding Operator C, waarin is bepaald dat de beroepspraktijkvorming aanvangt op 12 oktober 2013 met een verwachte einddatum van 11 oktober 2014. [appellant] heeft de kosten van deze verlenging van zijn opleiding zelf betaald, doordat dit bedrag, tot een totaal van € 1.680,- netto, door Tata op zijn salaris is ingehouden.
2.9
Op 16 mei 2013 heeft tussen [appellant] en zijn leidinggevende [meneer 2] een zogenoemde Prestatiegesprek 2013 plaatsgevonden, waarbij aan [appellant] over het jaar 2012/2013 als eindoordeel een R (redelijk, toevoeging hof) is toegekend, onder de vermelding: ‘
Dit heeft te maken met het niet nakomen van afspraken die er zijn gemaakt mbt opleidingen. [meneer] heeft zijn opleiding niet afgemaakt binnen de afgesproken tijd.” Op 25 mei 2014 heeft tussen [appellant] en zijn leidinggevende [meneer 2] een zogenoemde Prestatiegesprek 2014 plaatsgevonden, waarbij aan [appellant] over het jaar 2013/2014 als eindoordeel een R is toegekend, onder de vermelding: “
Dit heeft te maken met het niet op tijd afronden van zijn opleiding. [meneer] moet er voor zorgen dat hij zijn opleiding voor 1 oktober 2014 afgerond heeft zo niet dan wordt de opleiding stop gezet met alle gevolgen van dien. (Denk aan het terugbetalen van de opleiding). [meneer] heeft nu 1x per 2 weken een afspraak op het TSTC om de voortgang te bespreken. De laatste 3 maanden (…) laat [meneer] een positieve indruk achter mbt de werkzaamheden aan de lijnen. Hij pakt werkzaam het uit zichzelf op.
2.1
Ten aanzien van de door [appellant] te schrijven scriptie is tussen partijen onder andere het volgende gecommuniceerd.
- Op 24 februari 2014 schreef [naam 1] aan [appellant] : “
Hallo [meneer] , Helaas zie ik nog geen verbetering. Het is mij nog niet duidelijk wat je wil gaan onderzoeken (probleemstelling/onderzoeksvraag) en hoe je dat gaat doen. Ben je bezig met een eindscriptie of betreft dit leerarrangement 3? De teksten zijn onsamenhangend, je springt van de hak op de tak soms vertel je te weinig, het andere moment ga je veel te diep op de stof in. (…) Je moet echt de hulp van Ton [naam 3] inschakelen en vraag collega’s die geslaagd zijn om voorbeelden van hun scripties.
- Op (zondag) 18 mei 2014 schreef [appellant] aan [naam 3] , programma coördinator van Tata: “
Beste Ton, Ik zal morgen kijken of ik even langs kan komen. Ik heb deze periode niet heel erg veel kunnen doen. Ik weet niet hoe ik alles wat in mijn hoofd zit duidelijk moet verwoorden op papier. (…).
- [naam 3] antwoordde op 21 mei 2014: “
De aanvullingen zijn inderdaad zeer gering. Hier en daar heb je wel wat verbeteringen aangebracht. (…) Mijn advies is: schrijf op “wat er in je hoofd zit”. Het ordenen kan altijd later. (…)”.
- Op 29 juli 2014 schreven [naam 1] en [naam 2] aan [appellant] : “
[naam 2] en ik hebben je scriptie doorgelezen. Helaas moeten wij je mededelen dat je nog niet op de goede weg bent en er nog heel wat moet gebeuren voordat deze scriptie op niveau 4 zit. Wij hebben de volgende opmerkingen:
1. Het eerste Algemeen deel TSP staan veel onjuistheden (…).
2. Veel onderwerpen in de gehele tekst hebben geen diepgang, zijn niet compleet (wat, hoe en waarom) en zijn zonder structuur.
3. Er staan niet ter zake doende onderwerpen in de tekst (…).”
- Op 12 augustus 2014 schreef [appellant] aan [naam 3] : “
Ik heb weer mijn scriptie bijgevoegd, de grootste veranderingen zitten in de inleiding, deze heb ik volledig herschreven. Ik kreeg van [naam 4] te horen dat dit niet op vapro c niveau was. Hij heeft te kenne gegeven mij niet meer te willen helpen met mijn scripte om dat ik toch nooit nievau 4 ga halen volgens hem. Ik wil me des ondanks niet laten kennen en ga stug door zonder hem.
- Op 17 augustus 2014 schreef [appellant] aan [naam 1] : “
Beste [naam 4] , ik heb mijn scriptie behoorlijk aangepast, ik hoop dat dit al beter op weg is. De grootste aanpassingen zijn: - inleiding TSP herschreven (…) de volgende dingen moet ik nog doen.
- hoofdstuk 3 tm 5 samenvoegen en/of verwerken in de text.
- proef kation 3 compleet maken en netter maken
-proeven fase 1 afmaken
- kosten en baten analyse en conclusie maken. (…)
als ik deze dingen gedaan heb denk ik zelf voor 95% klaar te zijn. (…).”
- Bij verzonden e-mail van 11 september 2014 te 11.04 uur, gericht aan [naam 2] , met een cc aan [naam 3] , heeft [appellant] een nieuwe versie van de scriptie gevoegd. Hij heeft in het e-mailbericht het volgende vermeld: “
inhoudelijk moet het nog aangevult worden, duilijke uitleg regeneratie, aanvulling proeven, de resultaten van de proeven komen nog in een apart hoofdstuk te staan, bronnen komen er nog in, discussie over aanbevelingen, kosten baten en samenvatting.”
- Op 11 september 2014 schreef [naam 2] aan [naam 5] “
Hallo [naam 6] , De laatste versie van de ‘scriptie’ van [meneer] van de Velden. Lees en huiver. Drie weken geleden hebben [meneer] , [naam 4] en ik aan tafel gezeten om nog maar weer is uit te leggen wat er van hem wordt verwacht. Ondanks het feit dat hij geen aantekeningen maakte was het voor hem helder. (…) Maar ik kan er nog steeds geen touw aan vastknopen, evenals [naam 4] dan kan. Persoonlijk denk ik dat het verhaal hier maar is moet eindigen. (…)”.
2.11
Gedateerd 14 september 2014 heeft [meneer 2] namens Tata aan [appellant] een gespreksverslag gestuurd van een de vorige dag gehouden gesprek. In het verslag is onder andere het volgende opgenomen: “(…)
Het is R. [appellant] ook dit jaar niet gelukt om zijn opleiding Vapro C af te ronden en heeft hierdoor een achterstand opgelopen m.b.t. scriptie. (…) Zoals het er nu naar uitziet gaat [meneer] zijn opleiding (Vapro C) niet binnen de afgesproken tijd halen. Dit komt door zijn afwachtende houding. Hiervoor hebben we [meneer] diverse malen aangesproken. De praktijk opdracht is al een aantal maal afgekeurd. Het verslag is van een matig niveau. Het is veel gekopieerd en geplakt. (…) Aangezien er nu nog 2 weken over zijn. Hebben wij besloten om [meneer] te laten stoppen met zijn opleiding Vapro C omdat dit niet meer haalbaar is binnin de afgesproken tijd tot 1 oktober 2014. Dit met alle gevolgen van dien. (…)”. [appellant] heeft dit verslag getekend.
2.12
Tata heeft jegens [appellant] bij brief van 8 september 2014 aanspraak gemaakt op terugbetaling van de studiekosten die begroot werden op € 10.761,-, en welk bedrag in verband met de regel dat het netto bedrag van terug te vorderen studiekosten niet meer mag zijn dan 10% van het bruto salaris over een periode van twee jaar, werd gematigd tot € 6.191,-. [appellant] heeft hiermee niet ingestemd en heeft bij [manager] , Works Manager bij Tata, bezwaar aangetekend tegen terugbetaling. Tata heeft dat bezwaar ongegrond verklaard en te kennen gegeven vast te houden aan terugbetaling van € 6.191,-. [appellant] heeft genoemd bedrag pas betaald na daartoe door de kantonrechter in het bestreden vonnis te zijn veroordeeld.

3.Beoordeling

3.1
Tata heeft in eerste aanleg gevorderd [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen tot betaling van € 6.191,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2015 tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede in de proceskosten met nakosten en rente.
3.2
[appellant] heeft zich tegen deze vordering verweerd. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen. De kantonrechter heeft daartoe, kort samengevat, het volgende overwogen. [appellant] heeft de opleiding Vapro C niet binnen de verwachte termijn afgerond, ook niet nadat deze termijn tot twee keer toe is verlengd. [appellant] heeft betoogd dat de vermeende nalatigheid, het overschrijden van de overeengekomen studieduur, hem niet te verwijten is, omdat Tata hem onvoldoende heeft begeleid, maar tegenover de gemotiveerde betwisting van Tata heeft [appellant] dat betoog onvoldoende onderbouwd. [appellant] kan geen beroep doen op overmacht, reeds vanwege de omstandigheid dat hij die niet eerder aan Tata heeft gemeld, hetgeen op grond van de overeenkomst wel had dienen te gebeuren. De kantonrechter acht de terugvordering van de studiekosten ook niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Dat Tata zijn beleid ten aanzien van het terugvorderen van studiekosten mogelijkerwijs heeft gewijzigd betekent niet dat de naleving van de met [appellant] gemaakte afspraken niet kan worden gevorderd, en de omstandigheid dat [appellant] nog bij Tata in dienst is maakt niet dat ten aanzien van hem een andere norm dient te worden gehanteerd dan ten aanzien van vertrokken werknemers, aldus tot zover de kantonrechter.
3.3
[appellant] bestrijdt dit vonnis en de daarin opgenomen overwegingen en voert daartoe twaalf grieven aan. Met de eerste negen grieven bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat aan de zijde van [appellant] sprake is geweest van nalatigheid in de zin van artikel 9 van de Opleidingsovereenkomst voor de Vapro C-opleiding, dat geen sprake is geweest van overmacht als bedoeld in dit artikel en dat [appellant] dientengevolge gehouden is studiekosten terug te betalen. Grief 10 heeft betrekking op de hoogte van het bedrag, en grief 11 of dit een bruto of netto bedrag betreft. Grief 12, ten slotte, is gericht tegen de proceskostenveroordeling. Het hof zal de eerste negen grieven gezamenlijk behandelen.
3.4
Het eerste gedeelte van artikel 9 van de Opleidingsovereenkomst met betrekking tot de Vapro C opleiding (zoals hierboven weergegeven onder 2.4) bepaalt dat, indien de werknemer nalatigheid kan worden verweten, de werknemer de door de werkgever in het kader van de studieovereenkomst gemaakte studiekosten dient terug te betalen. Het tweede gedeelte van artikel 9 omschrijft het begrip nalatigheid.
3.5
Tata voert aan dat, behoudens het geval van “persoonlijke, uitzonderlijke omstandigheden (overmacht)”, altijd van nalatigheid sprake is indien de werknemer de opleiding niet tijdig heeft afgerond”. Tata stelt: “Door niet tijdig de studie af te ronden staat de nalatigheid vast”. Daarbij is de opsomming van situaties die tot nalatigheid leiden volgens Tata niet limitatief, gelet op de toevoeging van het woord ‘bijvoorbeeld’. [appellant] voert aan dat indien sprake is van de in het artikel genoemde omstandigheden, zulks tot nalatigheid kán leiden, maar dat dit niet noodzakelijkerwijs het geval hoeft te zijn. Volgens [appellant] moet sprake zijn van verwijtbaar gedrag van de werknemer, alvorens sprake is van nalatigheid. Verder kan zich overmacht aan de zijde van de werknemer voordoen, aldus [appellant] .
3.6
Partijen verschillen hiermee van mening over de uitleg van genoemd artikel. De Opleidingsovereenkomst is tussen Tata en [appellant] gesloten, zodat voor de uitleg van de betreffende bepaling niet alleen een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract van belang is, maar dat ook acht moet worden geslagen op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Van belang is verder dat Tata een Regeling Studiefaciliteiten kent, waarvan in de versie van 22 december 2009 – dit is de versie die gold toen partijen de Opleidingsovereenkomst sloten - artikel 4 als volgt luidt: “
Ten aanzien van alle soorten opleidingen geldt een terugbetalingsregeling voor de opleidingskosten en de EV-dagen, indien de werknemer nalatigheid kan worden verweten; zulks ter beoordeling van de chef. Van nalatigheid kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de werknemer de opleiding tussentijds beëindigt, onvoldoende studieresultaten heeft behaald c.q. niet voor de opleiding is geslaagd, zonder dat er sprake is van persoonlijke, uitzonderlijke omstandigheden (overmacht).”.
3.7
Zowel in de Opleidingsovereenkomst als in de Studiekostenregeling wordt er daarmee melding van gemaakt dat bij tussentijdse beëindiging van de studieovereenkomst door de werknemer, onvoldoende studieresultaten c.q. het niet slagen voor de opleiding (hierna ook: onvoldoende studieresultaten), sprake kán zijn van nalatigheid. Indien de uitleg die Tata aan de betreffende bepaling geeft juist zou zijn, valt niet in te zien waarom de formulering niet luidt: ‘Van nalatigheid
isonder andere sprake indien ….(onderstreping hof)’. De toevoeging van het woord ‘kan’ duidt er in het algemeen op dat het behalen van onvoldoende studieresultaten nalatigheid in de zin van het artikel kan betekenen, doch niet automatisch. Voorts heeft de term ‘nalatigheid’ een negatief karakter: van nalatigheid in het algemeen is slechts sprake indien de betrokkene iets kan worden verweten. In het algemeen is het zo dat indien een werknemer, ondanks zijn inspanningen, bijvoorbeeld als gevolg van onvoldoende capaciteiten, er niet in slaagt een opleiding af te ronden, niet zonder meer, en wellicht zelfs in het geheel niet, sprake is van nalatigheid. Een dergelijk ‘niet-kunnen’ hoeft niet te betekenen dat ook sprake is van persoonlijke, uitzonderlijke omstandigheden (overmacht). In de onderhavige casus is niet gebleken dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst specifiek aandacht hebben besteed aan de terugbetalingsverplichting. [naam 3] heeft verklaard [appellant] te hebben gewaarschuwd de studie “niet te licht” op te nemen, doch die waarschuwing duidt niet op de ene of op de andere lezing van de contractsbepaling. De hierboven genoemde uitleg van de tekst en de genoemde omstandigheden wijzen er sterk op dat de lezing die Tata aan genoemd artikel geeft onjuist is, en [appellant] terecht aanvoert dat van nalatigheid slechts sprake is indien betrokkene ook een verwijt kan worden gemaakt. Daar komt het volgende bij. Partijen hebben de Opleidingsovereenkomst gesloten nadat Tata de wens van [appellant] om de betreffende opleiding te gaan volgen, had goedgekeurd. De opleiding toont een sterke verwevenheid met de door [appellant] voor Tata verrichte werkzaamheden. Zo staat bij Cursusgegevens voor de cursus Operator C (niveau 4) vermeld: ‘
De 3 leerarrangementen zijn op je eigen werkplek afgestemd’. De voortgang bij de opleidingen speelt ook een (belangrijke) rol bij de reguliere beoordeling door Tata van werknemers. Zo staat in het Prestatiegesprek 2013 (eindoordeel over het jaar 2012/2013) van [appellant] : “
Het eindoordeel is een R(redelijk, toevoeging hof)
. Dit heeft te maken met het niet nakomen van afspraken die er gemaakt zijn mbt opleidingen. [meneer] heeft zijn opleiding niet afgemaakt binnen de afgesproken tijd.”En in het prestatiegesprek 2014 staat iets vergelijkbaars. Het slagen voor de cursus Operator 4 is voorwaarde om bij Tata leidinggevende te kunnen worden. Het slagen voor de betreffende cursus dient daarmee een belang van Tata. Partijen verschillen van mening of Tata er ook profijt van heeft indien de betreffende opleiding gedeeltelijk is afgerond. Desalniettemin past het faciliteren door Tata van de betreffende opleiding in de algemene behoefte van Tata aan (vanwege de toegenomen complexiteit van het productieproces en de regelgeving op het gebied van veiligheid) geschoold personeel. Het hof gaat er daarom van uit dat Tata ook bij het niet geheel afronden van de opleiding enig profijt heeft. Op basis van het bovenstaande is het hof van oordeel dat het enkele niet tijdig afronden van een opleiding door een werknemer nog niet tot nalatigheid in de zin van genoemd artikel leidt, doch dat de werknemer hiervan ook een verwijt moet kunnen worden gemaakt. Dat genoemd artikel ook een uitzondering maakt voor het geval van persoonlijke, uitzonderlijke omstandigheden (overmacht), doet daaraan onvoldoende afbreuk.
3.8
Beoordeeld dient daarom te worden of [appellant] ten aanzien van de voortgang van zijn studie verwijtbaar heeft gehandeld. Het hof acht daarbij de volgende omstandigheden van belang:
- uit het verslag van 14 september 2014 blijkt dat Tata niet langer bereid was de studie van [appellant] te faciliteren. Dat [appellant] de studie tussentijds heeft beëindigd is niet gebleken. Integendeel: [appellant] heeft steeds te kennen gegeven de studie te willen continueren.
- Er is sprake van het behalen van onvoldoende studieresultaten door [appellant] . De opleiding Vapro C kent een reguliere studieduur van twee jaar. [appellant] heeft het Voorschakeltraject voor Vapro C afgesloten in september 2010. In september 2014 had hij nog niet alle onderdelen van Vapro C met goed gevolg afgerond. In ieder geval de eindscriptie was niet klaar. [appellant] heeft aangevoerd dat hij eind 2013 een burn out heeft gehad, maar hij heeft niet met voldoende gegevens onderbouwd dat dit tot een studievertraging van twee jaar heeft geleid. Dat betekent dat [appellant] onvoldoende studieresultaten heeft behaald.
- Voorafgaand aan de opleiding Vapro C, heeft [appellant] de eveneens door Tata gefaciliteerde opleiding Vapro B gevolgd en afgerond. Voor het kunnen volgen van de Vapro B opleiding was, in verband met de beperkte reguliere vooropleiding van [appellant] , een vooropleiding nodig. Ook om met Vapro C te mogen starten, was een vooropleiding (‘voorschakel’) nodig. Bij de intreetoets voor Vapro C op 13 oktober 2009 scoorde [appellant] op de onderdelen wiskunde en procesbeheersing tussen 30% en 70% (hetgeen noopte tot: voorschakelen) en op het onderdeel scheikunde onder 30% (onvoldoende). Op geen van deze onderdelen haalde hij meer dan 70% (voldoende). [appellant] had in plaats van de geschatte duur van 6 maanden voor de voorschakelperiode 11 maanden nodig (van oktober 2009 tot september 2010). De Programma Coördinator [naam 3] heeft schriftelijk verklaard dat hij [appellant] er bij aanvang van de Vapro C op heeft gewezen de studie niet te licht op te vatten, “
omdat ik wist dat [meneer] moeite had gehad met zijn vorige opleiding voor Vapro B”.
- Volgens opgave van Tata had [appellant] in september 2014 nog een studieduur van zeven maanden te gaan. Dat betekent volgens Tata dat [appellant] van het voorgeschreven programma van 24 maanden al 17 maanden had afgerond. Op basis daarvan kan niet worden aangenomen dat [appellant] (zoals door Tata wel is gesteld) aan zijn studie “nauwelijks tijd had besteed” en “nauwelijks voortgang” had geboekt. Anderzijds heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij de eindscriptie met goed gevolg tussen 13 september 2014 en 11 oktober 2014 had kunnen afronden. Uit de door hem verstuurde e-mails van 18 mei 2014, 12 en 17 augustus 2014 en 11 september 2014 blijkt dat hij er niet veel verder mee kwam en dat hij op 11 september 2014 heeft geschreven dat er nog heel wat moet gebeuren. Daarmee staat voldoende vast dat de opleiding ook op 11 oktober 2014 niet volledig zou zijn afgerond.
- [appellant] betwist dat hij nog 7 maanden studie moest afronden. [appellant] erkent dat zijn eindscriptie niet was afgerond. Partijen verschillen van mening of [appellant] ook de toetsen Rekenen, Nederlands en Engels diende af te leggen. Het hof acht dit aspect voor de beslissing niet van belang: vast staat namelijk dat de opleiding niet tijdig zou zijn afgerond.
- Uit de door [appellant] verstuurde e-mails van 18 mei 2014, 12 augustus 2014, 17 augustus 2014 en 11 september 2014 blijkt dat hij zich inzette voor de scriptie, maar dat het hem eenvoudigweg niet lukte. Op 18 mei 2014 schreef hij moeite te hebben dat wat in zijn hoofd zat, op papier te krijgen en op 12 augustus 2014 dat hij “stug door ging”. [appellant] heeft onweersproken gesteld dat hij familieleden heeft gevraagd hem te helpen, en ook dat hij met de namens Tata door zijn begeleiders gegeven aanwijzingen niet goed uit de voeten kon.
- [appellant] verwijt Tata onvoldoende begeleiding bij zijn opleiding. Hij wijst er op dat hij drie elkaar opvolgende studiebegeleiders heeft gehad. Tata heeft onweersproken gesteld dat de aanvankelijke studiebegeleider Zegwaard in november 2012 met een onderbreking van slechts enkele dagen werd opgevolgd door [naam 3] , die begeleider bleef tot het moment dat [naam 2] deze taak overnam. Uit de e-mailcorrespondentie (onder andere van 11 oktober 2013 en 6 mei 2014) blijkt dat er namens Tata veelvuldige en intensieve begeleiding heeft plaatsgevonden, juist ten aanzien van de eindscriptie, die [appellant] niet tijdig heeft afgerond. Het hof acht het door [appellant] aan Tata gemaakte verwijt daarom niet terecht.
- Tata ging in oktober 2013 slechts akkoord met verlenging van de opleidingsfaciliteiten, indien [appellant] de hiermee gepaard gaande kosten (€ 1.680,-) zelf zou betalen. [appellant] heeft daarmee ingestemd en de betreffende kosten ook betaald. Die houding past eerder bij een ‘wel voldoende inzet’ dan bij verwijtbare nalatigheid ten aanzien van het studeren.
3.9
Uit het bovenstaande blijkt dat [appellant] , die naar zeggen van Tata al moeite had gehad met de Opleiding Vapro B, voor het afronden van het schakeltraject naar Vapro C al bijna het dubbele van de geschatte tijd nodig had, en vervolgens na vier jaar studeren voor Vapro C, deze opleiding toch niet helemaal heeft afgerond. Juist ten aanzien van het niet afgeronde deel Eindscriptie blijkt dat [appellant] in de eindfase een naar het oordeel van het hof forse inzet toonde, maar er niet verder mee kwam. Zijn begeleiders bleven het resultaat als onvoldoende beoordelen. Het hof leidt uit deze feiten af dat het door [appellant] niet tijdig afronden van de opleiding Vapro C het gevolg is van een gebrek aan capaciteiten en kwaliteiten zonder dat hem hiervan een persoonlijk verwijt treft. Daarmee is niet komen vast te staan dat sprake is van nalatigheid in de zin van artikel 9 van de Opleidingsovereenkomst. Aldus ontbreekt de grondslag aan de vorderingen van Tata. Dit betekent dat de grieven 3 en 4 slagen. De overige stellingen van Tata kunnen onbesproken blijven nu zij niet kunnen leiden tot toewijzing van de vordering, omdat de grondslag daarvoor niet is komen vast te staan.
Nu de vordering van Tata had moeten worden afgewezen, is [appellant] ten onrechte in de proceskosten in eerste aanleg veroordeeld. Grief 12 die tegen die veroordeling is gericht, slaagt dus ook. De overige grieven behoeven, bij gebrek aan belang, geen nadere bespreking.
3.1
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vorderingen van Tata worden afgewezen. Tata zal worden veroordeeld tot terugbetaling aan [appellant] van hetgeen hij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Tata reeds heeft voldaan. Tata zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
wijst af de vordering van Tata;
veroordeelt Tata tot terugbetaling aan [appellant] van hetgeen hij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Tata reeds heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt Tata in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 500,- voor salaris en in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 408,08 aan verschotten en € 1.896,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt,
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, H.T. van der Meer en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 april 2018.