In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de vordering van Alicante Investments B.V. tot medewerking aan de levering van twee woningen in Spanje. De appellante, Alicante, had in een eerder tussenarrest van 30 mei 2017 al te horen gekregen dat de geïntimeerde gehouden was tot medewerking aan de levering, mits Alicante aan bepaalde voorwaarden voldeed, waaronder de overname van de hypothecaire lening. Het hof heeft Alicante in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat zij aan deze voorwaarden voldeed, maar Alicante heeft dit niet voldoende onderbouwd.
Tijdens de procedure heeft Alicante meerdere keren om aanhouding gevraagd, maar het hof heeft deze verzoeken afgewezen. De geïntimeerde heeft zich verzet tegen de aanhoudingen en heeft arrest gevraagd. Het hof heeft geconcludeerd dat Alicante niet voldoende heeft aangetoond dat zij aan alle eisen voor de overname van de hypothecaire lening voldeed. De verklaring van de accountant van Alicante was te summier om tot een ander oordeel te komen. Het hof heeft uiteindelijk de vorderingen van Alicante afgewezen en het bestreden vonnis bekrachtigd, waarbij Alicante in de kosten van het hoger beroep is veroordeeld.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijsvoering in civiele procedures en de verplichting van partijen om aan hun stellingen en vorderingen voldoende onderbouwing te geven. Het hof heeft de kosten van het geding aan de zijde van de geïntimeerde begroot en verklaard dat de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is.