ECLI:NL:GHAMS:2018:1363

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
200.221.001/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder over tijdige reactie en loonbeslag tijdens betalingsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij niet tijdig heeft gereageerd op haar e-mail van 20 maart 2016, waarin zij om uitleg vroeg over een onverwachte inhouding op haar salaris. Daarnaast beschuldigt zij de gerechtsdeurwaarder ervan loonbeslag te hebben gelegd terwijl er een betalingsregeling was overeengekomen. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam had eerder de klacht deels gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder berispt.

Het hof heeft de zaak behandeld op 8 februari 2018, waarbij de gerechtsdeurwaarder en zijn compagnon verschenen, terwijl klaagster niet aanwezig was. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer waren gepresenteerd. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder binnen een redelijke termijn heeft gereageerd op de e-mail van klaagster en dat er geen sprake was van onzorgvuldig handelen met betrekking tot het loonbeslag. De gerechtsdeurwaarder had de betalingen uit het loonbeslag hervat nadat klaagster weer inkomen ontving, en hij had klaagster tijdig geïnformeerd over de situatie.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kamer vernietigd en beide klachtonderdelen ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van gerechtsdeurwaarders in het kader van communicatie en het naleven van betalingsregelingen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.221.001/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/605535 / DW RK 340.2016
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 24 april 2018
inzake
[naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
tegen
[naam] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 10 augustus 2017 een beroepschrift
- met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 14 juli 2017. De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klaagster) deels gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van berisping opgelegd.
1.2.
Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 februari 2018. De gerechtsdeurwaarder en zijn compagnon [naam] zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Klaagster is, hoewel opgeroepen, niet verschenen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 11 februari 2014 is een vonnis in kort geding gewezen waarin dwangsommen zijn gesteld op de niet-nakoming van de omgangsregeling door klaagster. Op 20 februari 2014 is dit vonnis aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.
3.2.2.
Op 30 maart 2015 is ten laste van klaagster executoriaal derdenbeslag gelegd onder het uitzendbureau [naam BV] te [plaats] (hierna: het uitzendbureau). De gerechtsdeurwaarder heeft tot en met juli 2015 inhoudingen ontvangen uit dit ‘loonbeslag’. Daarna staakten de inhoudingen.
3.2.3.
Op 10 februari 2016 heeft klaagster een afbetalingsvoorstel gedaan, waarbij zij heeft verklaard een inkomen van € 887,60 te ontvangen. Bij brief van 11 maart 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klaagster bericht dat zijn cliënte akkoord was met de door klaagster voorgestelde betalingsregeling van € 50,- per maand. De eerste betaling diende uiterlijk 24 maart 2016 te zijn ontvangen.
3.2.4.
Op 17 maart 2016 zijn de betalingen door het uitzendbureau uit hoofde van het loonbeslag van 30 maart 2015 hervat.
3.2.5.
Bij e-mailbericht van 20 maart 2016 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder om uitleg gevraagd omtrent de voor haar onverwachte inhouding (van € 194,85) op haar salaris op 17 maart 2016.
3.2.6.
Op 21 en 30 maart 2016 heeft klaagster over deze kwestie telefonisch contact gehad met (een medewerker van het) het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Tijdens dit contact is
aan klaagster de ontvangst van haar e-mailbericht van 20 maart 2016 bevestigd en is haar medegedeeld dat de gerechtsdeurwaarder daarop nog schriftelijk zou reageren.
3.2.7.
Klaagster heeft op 22 maart 2016 in het kader van de overeengekomen betalingsregeling de eerste termijn van € 50,- overgemaakt naar de derdengeldenrekening van het gerechtsdeurwaarderskantoor.
3.2.8.
Op 1 april 2016 heeft klaagster – zonder medeweten van de gerechtsdeurwaarder – bij de kamer een klacht ingediend. Bij brief van diezelfde datum heeft de gerechtsdeurwaarder aan klaagster onder meer bericht:
“Door mijn kantoor is bijna een jaar voordat met u een regeling is getroffen reeds derdenbeslag gelegd. Ten tijde van het aangaan van de betalingsregeling verkeerde ik onder de veronderstelling dat deze arbeidsrelatie was beeindigd. Uit de hervatting van de inhoudingen alsmede de door u overgelegde salarisspecificaties blijkt echter dat het dienstverband is doorgelopen.
De inning van deze vordering middels het al eerder gelegde loonbeslag zal dan ook doorgang vinden. Uiteraard bent u niet gehouden om de betalingen uit hoofde van de getroffen betalingsregeling naast dit beslag te (blijven) voldoen.”
3.2.9.
De gerechtsdeurwaarder heeft de eerste termijn van € 50,- aan klaagster gerestitueerd.
4. Standpunt van klaagster
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder het volgende.
i. De gerechtsdeurwaarder heeft niet tijdig gereageerd op (de vraag van klaagster in) het
e-mailbericht van 20 maart 2016.
ii. De gerechtsdeurwaarder heeft loonbeslag gelegd (en gelden geïnd), terwijl er een betalingsregeling was overeengekomen. Volgens klaagster is die handelwijze onzorgvuldig.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Klachtonderdeel i.
6.1.
De kamer heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel het volgende overwogen. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven die een verzoek om informatie bevatten over incasso of executie binnen een redelijke termijn van veertien dagen beantwoordt. Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder onvoldoende de gelegenheid gegeven om binnen deze termijn te reageren. De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster immers laten weten dat hij spoedig inhoudelijk zou reageren en zijn reactie is op 1 april 2016 aan klaagster toegezonden. Volgens de kamer is dat redelijk te achten en is het klachtonderdeel derhalve ongegrond.
6.2.
Het hof deelt het oordeel van de kamer en de gronden waarop dit oordeel berust. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een ander oordeel rechtvaardigen. Dit betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel ii.
6.3.
Anders dan klaagster stelt, heeft de gerechtsdeurwaarder in maart 2016 niet opnieuw loonbeslag gelegd. De betalingen uit het loonbeslag van 30 maart 2015 werden hervat vanaf het moment dat klaagster weer ging werken voor het uitzendbureau (naar haar eigen zeggen op 8 maart 2016). De gerechtsdeurwaarder heeft dus niet gedurende de afgesproken betalingsregeling beslag gelegd. Bij het treffen van de betalingsregeling is de gerechtsdeurwaarder uitgegaan van het door klaagster op 10 februari 2016 opgegeven inkomen. In die situatie is na het treffen van de regeling wijziging gekomen, doordat klaagster vanaf 8 maart 2016 weer inkomen ging ontvangen door haar werk voor het uitzendbureau. Naar het oordeel van het hof behoefde de gerechtsdeurwaarder daarom de ontvangen bedragen uit het loonbeslag niet aan klaagster te restitueren. Dit geldt te meer nu de gerechtsdeurwaarder klaagster bij brief van 1 april 2016 de situatie in duidelijke bewoordingen heeft uitgelegd en hij de eerste (in het kader van de overeengekomen betalingsregeling) ontvangen termijn van € 50,- spoedig aan klaagster heeft terugbetaald. Het hof acht de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder onder deze omstandigheden niet onzorgvuldig. Dit betekent dat – anders dan de kamer heeft geoordeeld – dit klachtonderdeel ongegrond is.
6.4.
Het hof komt deels tot een andere beslissing dan de kamer. Het hof zal de beslissing van de kamer omwille van de duidelijkheid geheel vernietigen en een nieuwe beslissing geven.
6.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.6.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart beide klachtonderdelen ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2018 door de rolraadsheer.