Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Tenlastelegging
Vonnis waarvan beroep
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Bewijsoverwegingen terzake het subsidiair ten laste gelegde
zeer veel waarschijnlijkeris dat het mannelijke celmateriaal in de bemonsteringen ‘binnenkant vagina’, ‘binnenkant vaginawand’, ‘diepe vaginale wand’ en ‘diep vaginaal’ bij de aangeefster afkomstig is van de verdachte dan dat van een andere willekeurige man. Voorts blijkt uit het NFI-rapport van 16 maart 2016 dat op de eikel, de voorhuid en penishuid van de verdachte een DNA-mengprofiel van de verdachte en de aangeefster is aangetroffen. Deze bevindingen komen overeen met de verklaringen van de aangeefster dat sprake is geweest van penetratie en weerspreken de verklaringen van de verdachte dat hij niet met zijn penis in de vagina van de aangeefster is geweest. Gelet op het bovenstaande verwerpt het hof de verweren van de raadsman dat het DNA is overgebracht omdat de verdachte op de aangeefster heeft gelegen en omdat de verdachte orale seks met aangeefster heeft gehad.
Bewezenverklaring
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Strafbaarheid van de verdachte
Oplegging van straf
€ 8.938,28. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
€ 8.938,28 (achtduizend negenhonderdachtendertig euro en achtentwintig cent)bestaande uit
€ 938,28 (negenhonderdachtendertig euro en achtentwintig cent) materiële schadeen
€ 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
€ 8.938,28 (achtduizend negenhonderdachtendertig euro en achtentwintig cent) bestaande uit € 938,28 (negenhonderdachtendertig euro en achtentwintig cent) materiële schade en € 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
79 (negenenzeventig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.