ECLI:NL:GHAMS:2018:1353

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
23-004966-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake mishandeling, poging tot mishandeling, verlaten plaats na ongeval en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden voor meerdere mishandelingen, poging tot zware mishandeling, het verlaten van de plaats van een ongeval en vernieling. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft op verschillende data in 2013 en 2014 meerdere slachtoffers mishandeld, waaronder het stompen van slachtoffers in het gezicht en het schoppen tegen hun benen. Daarnaast heeft hij op 24 april 2015 geprobeerd om een slachtoffer met zijn auto zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar deze poging is niet voltooid. Tevens heeft de verdachte op 18 augustus 2015 een ruit van een woning vernield door een steen door het raam te gooien. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen vrijspraken van de rechtbank. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en een andere bewezenverklaring en straf opgelegd, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De verdachte heeft geen blijk gegeven van inzicht in de ernst van zijn daden, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij schadevergoeding is vastgesteld voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004966-15
datum uitspraak: 23 april 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 november 2015 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-047753-14 en 15-710361-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres 1]
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak 1 (parketnummer 15-047753-14) onder 2 primair en 2 subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog van belang, ten laste gelegd dat:
zaak 1 (parketnummer 15-047753-14):

1.hij op of omstreeks 12 november 2013 te Haarlem opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen, althans eenmaal, in/op het gezicht en/of het hoofd heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

3.hij op of omstreeks 03 maart 2014 te Purmerend opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), een of meermalen in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, heeft gestompt/geslagen en/of op/tegen het been heeft geschopt/getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

4.hij op of omstreeks 19 december 2013 te Haarlem opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]), deze meermalen te slaan en/of te stompen in het gezicht, althans tegen het lichaam, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

5.primair:hij op of omstreeks 24 april 2015 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen

- meermalen met zijn, verdachtes auto, in de richting van en/of tegen de benen van die [slachtoffer 4] aan te rijden (waardoor die [slachtoffer 4] ten val kwam) en/of
- (terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag) met zijn, verdachtes auto, over de voet van die [slachtoffer 4] heen te rijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

5.subsidiair:hij op of omstreeks 24 april 2015 te Haarlem [slachtoffer 4] heeft mishandeld door

- meermalen met zijn, verdachtes auto, in de richting van en/of tegen de benen van die [slachtoffer 4] aan te rijden (waardoor die [slachtoffer 4] ten val kwam) en/of
- (terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag) met zijn, verdachtes auto, over de voet van die [slachtoffer 4] heen te rijden;

6.dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden te Haarlem op de Paul Krugerstraat, op of omstreeks 24 april 2015 om omstreeks 01.46 uur de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander ([slachtoffer 4]), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;

zaak 2 (parketnummer 15-710361-15):hij op of omstreeks 18 augustus 2015 te Volendam, gemeente Edam-Volendam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van de woonkamer) van een woning gelegen aan [adres 2], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk wederrechtelijk een steen (althans een soortgelijk voorwerp) tegen/door/naar dat raam gegooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere straf komt dan de rechtbank.
Bespreking van bewijsverweren
Ten aanzien van het in zaak 1 onder 3 ten laste gelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak 1 onder 3 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de aangever [slachtoffer 2] heeft mishandeld. De verdachte ontkent dat hij op 3 maart 2014 bij [slachtoffer 2] is geweest. Voorts zijn er geen getuigen van de mishandeling. De getuige [getuige 1] is de enige getuige die over de mishandeling heeft verklaard, maar zij heeft niet gezien of er geschopt of geslagen is. Bovendien is [getuige 1] als getuige niet betrouwbaar omdat zij is benaderd door de aangever. De zendmastgegevens zeggen niet veel en onduidelijk is of de verdachte zijn telefoon op dat moment bij zich had, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De getuigen [getuige 2] (p. 88) en [getuige 3] (p. 82) hebben verklaard dat zij op 3 maart 2014 telefonisch contact met de verdachte hebben gehad en de verdachte tegen hun heeft gezegd dat hij die dag naar [slachtoffer 2] zou gaan. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] (p. 84) en [getuige 4] (p. 78) en uit de camerabeelden (p. 30) is gebleken dat op 3 maart 2014 omstreeks 13.30 uur een witte (bestel)bus voor het bedrijfspand van [slachtoffer 2] werd geparkeerd. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 3 maart 2014 omstreeks 13.30 uur buiten voor zijn pand een wit busje zag staan, dat er werd aangebeld door een onbekende man die zich bekend maakte als iemand van ‘De Nootzaak’, die hem vervolgens heeft mishandeld, waardoor hij achterover viel.
Op grond van voorgaande, mede gelet op het feit dat [slachtoffer 2] de verdachte bij een fotoconfrontatie voor 100% heeft herkend en de verklaring van de verdachte dat hij altijd gebruik maakt van een witte bestelbus van ‘De Nootzaak’, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte op 3 maart 2014 bij [slachtoffer 2] is geweest en hem heeft mishandeld.
Het hof acht de verklaring van de getuige [getuige 1] betrouwbaar, nu deze verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Uit de verklaring die [getuige 1] als getuige heeft afgelegd blijkt niet dat zij op verzoek van de aangever ten onrechte een belastende verklaring tegen de verdachte heeft afgelegd. Het enige wat de getuige heeft waargenomen is dat dat zij een wit busje zag stoppen voor het pand aan het Volume (het hof: het bedrijfspand van [slachtoffer 2] is gevestigd op het [adres 3]); vervolgens zag zij dat de bestuurder uit het witte busje stapte, naar binnen stormde en de eigenaar van het pand in elkaar sloeg, waardoor hij op de grond viel. Het hof stelt vast dat deze waarneming in overeenstemming is met de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen.
Dit verweer wordt derhalve verworpen.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd omrent de zendmastgegevens behoeft geen nadere bespreking, omdat het hof de zendmastgegevens niet voor het bewijs zal bezigen.
Ten aanzien van het in zaak 1 onder 5 en 6 ten laste gelegde
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak 1 onder 5 en het onder 6 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe bepleit dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de poging tot zware mishandeling van de aangeefster [slachtoffer 4]. De verklaringen van de getuigen, vrienden van de aangeefster, lijken op elkaar te zijn afgestemd en de vraag is in hoeverre alcohol het waarnemingsvermogen van de getuigen heeft beïnvloed. De camerabeelden kunnen niet als bewijsmiddel worden gebruikt, omdat de beelden niet aan de verdachte zijn getoond, de verdachte niet op de beelden heeft kunnen reageren, de beelden niet meer beschikbaar zijn en het dossier ook geen prints van die beelden bevat. Daarnaast ontbreekt het bewijs dat sprake was van opzet. Het was een ongeval. De verdachte heeft verklaard dat hij werd omringd door een groep jongeren en dat hij de groep stapvoets wilde passeren, omdat hij dacht dat het anders uit de hand zou lopen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat de verklaringen van de getuigen op elkaar zijn afgestemd. Het enkele feit dat de getuigen vrienden van elkaar en de aangeefster zijn is onvoldoende voor een dergelijk aanknopingspunt. De verklaringen komen in de kern overeen, maar bevatten ook verschillen in details. Het hof acht de verklaringen van de getuigen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Op grond van de aangifte (inclusief bijhorende letselverklaring) en de diverse getuigenverklaringen is voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor de poging tot zware mishandeling.
Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm minst genomen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, nu uit de aangifte en getuigenverklaringen naar voren is gekomen dat de verdachte steeds gas bleef geven terwijl hij omringd werd door meerdere personen en tegen hem werd gezegd dat hij moest wachten. Het hof is van oordeel dat de verdachte zich onder deze omstandigheden willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij één van de personen die zich rondom zijn auto bevonden met zijn auto zou aanrijden, met alle gevolgen van dien.
Ten aanzien van het in zaak 1 onder 6 ten laste gelegde overweegt het hof dat de verdachte heeft verklaard dat hij is doorgereden, zelfs toen hij hoorde dat iemand zei “je staat op d’r voet hoor”.
De verweren ten aanzien van de feiten 5 en 6 in zaak 1 worden verworpen.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd omrent de camerabeelden behoeft geen nadere bespreking, omdat het hof het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het uitkijken van de camerabeelden niet voor het bewijs zal bezigen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak 1 onder 1, 3, 4, 5 primair en 6 en het in de zaak 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak 1 (parketnummer 15-047753-14):

1.hij op 12 november 2013 te Haarlem opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 1], op het hoofd heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;

3.hij op 3 maart 2014 te Purmerend opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 2], in het gezicht heeft gestompt en tegen het been heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;

4.hij op 19 december 2013 te Haarlem opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 3] in het gezicht heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;

5.primair:hij op 24 april 2015 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen

- meermalen met zijn, verdachtes auto, tegen de benen van die [slachtoffer 4] is aangereden, waardoor die [slachtoffer 4] ten val kwam, en
- terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag met zijn, verdachtes auto, over de voet van die [slachtoffer 4] is gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

6.dat hij, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden te Haarlem op de Paul Krugerstraat op 24 april 2015 voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist, aan een ander ([slachtoffer 4]), bij dat ongeval letsel was toegebracht;

zaak 2 (parketnummer 15-710361-15):hij op 18 augustus 2015 te Volendam, gemeente Edam-Volendam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de woonkamer van een woning gelegen aan [adres 2], toebehorende aan [slachtoffer 5], heeft vernield, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk wederrechtelijk een steen door dat raam gegooid.
Hetgeen in de zaak 1 onder 1, 3, 4, 5 primair en 6 en in zaak 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak 1 onder 1, 3, 4, 5 primair en 6 en in zaak 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak 1 onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde levert telkens op:
mishandeling.
Het in zaak 1 onder 5 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het in zaak 1 onder 6 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in zaak 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak 1 onder 1, 3, 4, 5 primair en 6 en in zaak 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak 1 onder het 1, 3, 4, 5 primair, 6 en zaak 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. Daarbij zijn als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting gesteld.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak 1 onder 1, 3, 4, 5 primair en 6 en zaak 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder met zijn gezondheid; de verdachte heeft hartproblemen en zou daarom niet wederom gedetineerd moet worden. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en het tijdsverloop sinds de pleegdata van de onderhavige feiten.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan mishandeling door de slachtoffers onder meer tegen het hoofd dan wel in het gezicht te stompen. Bij de mishandeling van [slachtoffer 1] is hij binnengedrongen in haar woning en heeft hij haar uit het niets mishandeld. Ook bij [slachtoffer 2] is de verdachte om, voor het hof, onbegrijpelijke redenen naar de zaak van [slachtoffer 2] gereden, waarbij hij op bijzonder agressieve wijze [slachtoffer 2] heeft gestompt en geschopt. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat [slachtoffer 2] kennelijk even buiten bewustzijn is geweest. Door zo te handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hen letsel en pijn bezorgd. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met zijn auto in een groep mensen door te blijven rijden. Dat daarbij niet daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel aan één of meer omstanders is toegebracht is niet aan het optreden van de verdachte te danken. De verdachte heeft vervolgens de plaats van het ongeval verlaten zonder zich om het lot van het slachtoffer te bekommeren.
De verdachte heeft in geen enkel stadium van de strafprocedure blijk gegeven het laakbare van zijn handelen en de mogelijke ernstige gevolgen in te zien.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het vernielen van een ruit van de woning van zijn zus. De verdachte heeft daarbij overlast veroorzaakt en geen respect getoond voor andermans eigendommen. Het hof rekent de verdachte deze feiten alleszins aan.
De verdachte is blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 maart 2018 eerder meermalen onherroepelijk veroordeeld ter zake van geweldsdelicten, hetgeen sterk in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft kennis genomen van het “Voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever” van 27 maart 2018 van Reclassering Nederland. Uit dit rapport is naar voren gekomen dat de verdachte in eerste instantie van goede wil leek te zijn en de intentie had om “er wat van te maken”, maar dat de aanvraag voor een verdiepingsonderzoek bij een forensische polikliniek uiteindelijk is stopgezet, omdat de verdachte in oktober 2017 zijn afspraken mistte en zich daarna ziek meldde bij de GGZ-instellingen. De reclassering heeft het toezicht medio december 2017 om die reden negatief retour gestuurd.
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen grond de verdachte een (deels) voorwaardelijke (gevangenis)straf op te leggen. Het hof is van mening, hetgeen ook blijkt uit genoemd rapport, dat de verdachte inmiddels tal van kansen heeft gehad. De verdachte is hardleers en heeft zijn agressie nog steeds niet in bedwang, terwijl hij kennelijk niet gemotiveerd is om zijn agressieprobleem aan te pakken. Met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan daarom, mede gelet op de ernst van de feiten en de forse recidive, niet worden volstaan. Het hof is van oordeel dat, gelet op het voorgaande en alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden op zijn plaats zou zijn, maar zal in dit geval, rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de ouderdom van de feiten volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf van hierna te melden duur. Het hof is van oordeel dat die gevangenisstraf passend en geboden is en voorts dat niet gebleken is dat de medische situatie van de verdachte aan de tenuitvoerlegging van die straf in de weg staat.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 414,00, bestaande uit € 64,00 aan materiële schade en € 350,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 350,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot hetzelfde bedrag als in eerste aanleg en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de vordering tot het bedrag van €350,00 niet betwist.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak 1 onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 350,00aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijk rente. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 821,50, bestaande uit € 341,40 aan materiële schade en € 480,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot hetzelfde bedrag als in eerste aanleg en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, in verband met de vrijspraak die bepleit is, dient te worden afgewezen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak 1 onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 821,50, bestaande uit € 341,40 aan materiële schade en € 480,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijk rente. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.897,28, bestaande uit € 747,28 aan materiële schade en € 1.150,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot hetzelfde bedrag als in eerste aanleg en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, in verband met de vrijspraak die bepleit is, dient te worden afgewezen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak 1 onder 5 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 1.897,28, bestaande uit € 747,28 aan materiële schade en € 1.150,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijk rente. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak 1 met parketnummer 15-047753-14 onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak 1 met parketnummer
15-047753-14 onder 1, 3, 4, 5 primair en 6 en in zaak 2 met parketnummer 15-710361-15 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak1 met parketnummer 15-047753-14 onder 1, 3, 4, 5 primair en 6 en in zaak 2 met parketnummer 15-710361-15 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in zaak 1 met parketnummer 15-047753-14 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro)als vergoeding van
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het in zaak 1 met parketnummer 15-047753-14 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) aan
immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 november 2013.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in zaak 1 met parketnummer 15-047753-14 onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 821,50 (achthonderdeenentwintig euro en vijftig cent) bestaande uit € 341,50 (driehonderdeenenveertig euro en vijftig cent) materiële schade en € 480,00 (vierhonderdtachtig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het in zaak 1 met parketnummer 15-047753-14 onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 821,50 (achthonderdeenentwintig euro en vijftig cent) bestaande uit € 341,50 (driehonderdeenenveertig euro en vijftig cent) materiële schade en € 480,00 (vierhonderdtachtig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 maart 2014.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het in zaak 1 met parketnummer 15-047753-14 onder 5 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.897,28 (duizend achthonderdzevenennegentig euro en achtentwintig cent) bestaande uit € 747,28 (zevenhonderdzevenenveertig euro en achtentwintig cent) materiële schade en € 1.150,00 (duizend honderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], ter zake van het in zaak 1 met parketnummer 15-047753-14 onder 5 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.897,28 (duizend achthonderdzevenennegentig euro en achtentwintig cent) bestaande uit € 747,28 (zevenhonderdzevenenveertig euro en achtentwintig cent) materiële schade en € 1.150,00 (duizend honderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
28 (achtentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 24 april 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. M.L.M. van der Voet en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 april 2018.
[…]