ECLI:NL:GHAMS:2018:1351

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
23-002705-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor wederspannigheid en belediging van een ambtenaar

Op 23 april 2018 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van een 22-jarige voetballer. De verdachte was in eerste aanleg door de politierechter veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur voor wederspannigheid en belediging van een ambtenaar. Het Openbaar Ministerie had in hoger beroep een zwaardere straf geëist, namelijk een taakstraf van 80 uur. Het hof heeft echter besloten om de verdachte te veroordelen tot een geldboete van 500 euro voor wederspannigheid, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de belediging van de ambtenaar.

De zaak kwam aan het licht na een incident op 6 december 2015, waarbij de verdachte zich verzette tegen zijn aanhouding door een opsporingsambtenaar. De raadsman van de verdachte stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege disproportioneel geweld bij de aanhouding. Het hof oordeelde echter dat het geweld dat was gebruikt niet disproportioneel was, gezien de omstandigheden van de aanhouding. De verdachte had zich verzet, wat het gebruik van geweld door de politie rechtvaardigde.

In de tenlastelegging werd de verdachte verweten dat hij zich met geweld had verzet tegen de aanhouding en de ambtenaar had beledigd. Het hof oordeelde dat de belediging niet overtuigend was bewezen, omdat de woorden niet door anderen waren gehoord en de verdachte deze ontkende. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een geldboete op, waarbij het de ernst van het verzet tegen de aanhouding in overweging nam, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002705-16
datum uitspraak: 23 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-243100-15 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, nu sprake is geweest van disproportioneel geweld bij de aanhouding van de verdachte. De verdachte is door een groep politieagenten tegen de grond gewerkt en heeft daarbij verwondingen opgelopen. Bovendien heeft de politie de gebeurtenissen op selectieve wijze geverbaliseerd, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof leidt uit de inhoud van de stukken van het dossier af dat bij de aanhouding van de verdachte door de betrokken politieambtenaren jegens de verdachte geweld is gebruikt, maar dat niet aannemelijk is geworden dat dit geweld disproportioneel was. De verdachte heeft zich tegen zijn aanhouding verzet waardoor het jegens hem aangewende geweld noodzakelijk was om hem onder controle te krijgen. Dat de verdachte bij zijn aanhouding, zoals getuigen verklaren, mogelijk verwondingen heeft opgelopen, doet daar niet aan af.
De enkele, en overigens niet onderbouwde, stelling van de raadsman, dat de verbalisanten selectief hebben geverbaliseerd acht het hof niet aannemelijk. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de betrokken politieambtenaren in onvoldoende mate hebben voldaan aan de verplichting een proces-verbaal op te maken van hetgeen door hen is bevonden, als bedoeld in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen en stelt vast dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 6 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, toen de aldaar dienstdoende opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (hoofdagent van de Nationale Politie Eenheid Amsterdam) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2.2 Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde verdachte ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en verdachte daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten als Regionale Bijstand Eenheid, door opzettelijk gewelddadig zich los (te trachten) te rukken en/of te trekken en/of een gevechtshouding aan te nemen en/of met zijn arm tegen het (achter-)hoofd, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [verbalisant 1] te slaan en/of voornoemde [verbalisant 1] bij zijn nek/keel, vast te pakken en/of vast te houden, tengevolge waarvan voornoemde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] enig lichamelijk letsel, te weten een schaafwond, bekwam;

2.hij op of omstreeks 6 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, [verbalisant 1] (hoofdagent van de Nationale Politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, als Regionale Bijstand Eenheid, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Ik verdien miljoenen en jij bent een kankerlijer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing en een andere strafmaat komt dan de politierechter.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
Anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman is het hof van oordeel dat niet overtuigend is bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde woorden “Ik verdien miljoenen en jij bent een kankerlijer” tegen de politieambtenaar [verbalisant 1] heeft gezegd, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt hieromtrent dat deze woorden niet door een ander dan [verbalisant 1] zijn gehoord en de verdachte ontkent zich op deze wijze te hebben geuit. Het hof sluit niet uit dat door de verdachte het één en ander is gezegd, maar gelet op de voorafgaande hectische situatie kan het hof niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte zich heeft uitgelaten zoals hem dat onder feit 2 ten laste is gelegd.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich tijdens zijn aanhouding heeft verzet.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat de verdachte, nadat hij was aangehouden en door [verbalisant 1] was vastgepakt, zich probeerde los te rukken. Dit vindt steun in de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat hij heeft geprobeerd zich los te rukken toen hij werd vastgepakt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 december 2015 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (hoofdagent van de Nationale Politie Eenheid Amsterdam) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2.2 Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten als Regionale Bijstand Eenheid, door opzettelijk gewelddadig zich los (te trachten) te rukken.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis waarvan 30 uren voorwaardelijk, subsidiair 15 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis waarvan 30 uren voorwaardelijk, subsidiair 15 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft, indien het hof tot een strafoplegging komt, verzocht de verdachte een (forse) geldboete op te leggen, nu de verdachte niet in staat zal zijn een taakstraf naar behoren uit te voeren, omdat hij in Frankrijk woonachtig is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich verzet tegen zijn aanhouding door zich (proberen) los te rukken. De verdachte heeft daarmee de opsporingsambtenaar die hem aanhield, belemmert in zijn taakuitvoering en hem in zijn gezag ondermijnd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 maart 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en ziet daarin aanleiding de verdachte een geldboete op te leggen. De oplegging van een taakstraf, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, acht het hof in de onderhavige zaak niet passend, nu het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde en het hof een geringere mate van wederspannigheid bewezen acht dan de advocaat-generaal.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van € 500, subsidiair 10 dagen hechtenis passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 180 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. M.L.M. van der Voet en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 april 2018.
=========================================================================
[…]