ECLI:NL:GHAMS:2018:1331

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
23-003822-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van een gebruikershoeveelheid cocaïne met oplegging van een taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk verkopen van een gebruikershoeveelheid cocaïne op 18 juni 2016 te Amsterdam. De politierechter had een geldboete opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 april 2018 heeft de verdachte ontkend het feit te hebben begaan en de geloofwaardigheid van de verklaring van de medeverdachte betwist. Het hof oordeelde echter dat de verklaring van de medeverdachte betrouwbaar was en dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-nakoming. Het hof benadrukte de ernst van de verkoop van harddrugs en de impact daarvan op de volksgezondheid en de samenleving. De opgelegde straf werd als passend en geboden beschouwd, gezien de omstandigheden van de zaak en de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003822-17
datum uitspraak: 18 april 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-150536-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd/verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [medeverdachte] , in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,79 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het ten laste gelegd feit niet heeft begaan en zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [medeverdachte] niet geloofwaardig is.
Anders dan de verdachte acht het hof de tegenover de politie afgelegde verklaring van [medeverdachte] betrouwbaar en geloofwaardig. De enkele omstandigheid dat [medeverdachte] bij het uitgaan enige hoeveelheid alcohol had geconsumeerd rechtvaardigt geen tegenovergesteld oordeel. Daarbij komt dat de verklaring die [medeverdachte] op 31 oktober 2016 ten overstaan van de rechter-commissaris – naar mag worden aangenomen: in nuchtere toestand – heeft afgelegd niet wezenlijk afwijkt van zijn eerdere verklaring. Voor de aanname van de verdachte dat [medeverdachte] – door de verdachte weggezet als leugenachtige drugsgebruiker – meer dan incidenteel (recreatief) cocaïne gebruikte, biedt het dossier geen solide aanknopingspunt. De verklaring van [medeverdachte] overtuigt het hof derhalve, ook omdat hij daarmee niet slechts de verdachte, maar ook zichzelf heeft belast. Bovendien sluit die verklaring naadloos aan (en vindt dus steun) bij de waarnemingen van politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zoals gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen van 18 juni 2016. De verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat hij geen drugs aan [medeverdachte] heeft overhandigd, maar dat [medeverdachte] hem een eerder geleend bedrag van 50 euro terug gaf, acht het hof niet aannemelijk geworden, reeds omdat deze verklaring niet is onderbouwd en die verklaring wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Hof verwerpt derhalve het tot vrijspraak strekkende verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 juni 2016 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd aan [medeverdachte] en opzettelijk heeft vervoerd 0,79 gram cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de na te noemen wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2016131530-5 van 18 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 4 en 5].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van bovengenoemde verbalisanten:
Op 18 juni 2016 zag ik, verbalisant [verbalisant 1] , een man staan op het Gerard Douplein te Amsterdam. Deze man gaf later op te zijn: [medeverdachte] . Ik zag dat [medeverdachte] aan het bellen was. Ik zag dat [medeverdachte] tijdens het bellen steeds zoekend rondkeek. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag vervolgens dat [medeverdachte] begon te lopen in de richting van de Daniël Stalperstraat. Ik zag tevens dat vanuit de Daniël Stalperstraat een man op een snorfiets, voorzien van kenteken [kenteken] , kwam aangereden. De man op de snorfiets gaf later op te zijn genaamd:
[verdachte] , geboren [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats 1] .
Wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zagen dat [medeverdachte] vervolgens richting [verdachte] liep en iets tegen hem zei. Wij zagen dat [medeverdachte] vervolgens bij [verdachte] achterop de snorfiets stapte en zij samen de Gerard Doustraat richting de Ferdinand Bolstraat in reden. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat [verdachte] en [medeverdachte] met hun linkerhanden contact met elkaar maakten. Na ongeveer 20 meter te hebben gereden, zagen wij dat de snorfiets tot stilstand kwam. Wij zagen dat [medeverdachte] vervolgens afstapte en [verdachte] een hand gaf. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , hoorde dat [medeverdachte] tegen [verdachte] zei: “Bedankt man”.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , hield [verdachte] vervolgens staande.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , hield [medeverdachte] staande. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , vorderde vervolgens van hem (het hof begrijpt van [medeverdachte] ) de uitlevering van verdovende middelen. Ik zag dat [medeverdachte] vervolgens aan mij een wikkel overhandigde. Ik heb [medeverdachte] vervolgens aangehouden en de wikkel in beslag genomen. [medeverdachte] verklaarde vervolgens aan mij ongevraagd dat hij zojuist verdovende middelen had gekocht.
Tijdens de fouillering van [verdachte] is geld aangetroffen en in beslag genomen.
2. Een proces-verbaal van verhoor met nummer 2016131530-6 van 18 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar A. van Oostveen [doorgenummerde pagina’s 9 tot en met 11].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 juni 2016 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [medeverdachte] :
U zegt mij dat ik zojuist ben aangehouden op verdenking van het bezit van harddrugs en vraag mij wat ik daarover kan verklaren. Ik was in een kroeg. Ik besloot een telefoonnummer van een mij bekende dealer te WhatsAppen. Ongeveer 10 minuten later stuurde hij een berichtje dat hij op het Gerard Douplein was. Vervolgens zag ik iemand op een scooter staan waarvan ik eigenlijk meteen wist dat hij de dealer was en ben ik achterop de scooter gestapt. We reden een stukje. Hierop overhandigde de dealer mij een wikkeltje cocaïne. Hierop heb ik aan hem één biljet van 50 euro overhandigd. Vervolgens werden wij beiden aangehouden door de politie.
3. Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2016131530-10 [doorgenummerde pagina’s 25 tot en met 26].
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Plaats : Gerard Doustraat Amsterdam
Datum en tijd : 18 juni 2016
Omstandigheden : Wikkel vermoedelijke cocaïne aangetroffen bij de verdachte
(het hof begrijpt: [medeverdachte] )
Beslagene
Achternaam : [medeverdachte]
Voornamen : [medeverdachte]
Geboren : [medeverdachte] 1988
Geboorteplaats : [geboorteplaats 2]
Goednummer : PL1300-2016131530-
5205887
Object : Verdovende middelen (cocaïne)
Aantal/eenheid : 1 stuk
Kleur : wit
4. Een geschrift, te weten een rapport van 5 juli 2016, laboratoriumnummer 0823N16 van dr. P. Hommerson, forensisch expert bij de Dienst Regionale Recherche, in de zaak tegen de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] [doorgenummerde pagina 39].
Dit rapport houdt onder meer in als verklaring van voornoemd forensisch expert, zakelijk weergegeven:
BVH nr. 2016131530
Het (naar het hof begrijpt: na te noemen) materiaal werd op 30 juni 2016 op het politielaboratorium ontvangen. Het materiaal werd onderzocht met behulp van microchemische reacties en gaschromatografie-massaspectrometrie.
Omschrijving van het materiaal en identiteit
Item
Omschrijving
Bevat
5205887
1 papiertje met 0,79g wit poeder
cocaïne
5. Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2016131530-7 [doorgenummerde pagina’s 32].
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Plaats : Amsterdam
Datum : 18 juni 2016
Beslagene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedag] 1991
Geboorteplaats : [geboorteplaats 1]
Categorie omschrijving : Geld
Object : Euro
Inhoud : 2x50 (het hof begrijpt: 2 biljetten van € 50)
Voor zover de hiervoor vermelde bewijsmiddelen geschriften betreffen als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, zijn deze telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,00 bij niet betalen te vervangen door 20 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter een onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven bankbiljet van € 50,00 verbeurd verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, bij niet verrichten te vervangen door 20 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat een onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven bankbiljet van € 50,00 verbeurd zal worden verklaard.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkoop van (een gebruikershoeveelheid) cocaïne. Dit is voor de gezondheid van de gebruikers ervan zeer schadelijke stof. Verkoop en afleveren van harddrugs betekenen dus een ernstige bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft gelet op de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Daarbij gaat het niet zelden om een taakstraf van (ongeveer) 30 uren. Het hof neemt die straf tot uitgangspunt en acht ook in deze zaak oplegging van een dergelijke taakstraf passend en geboden, nu het hof – kennelijk anders dan de politierechter – naar aanleiding van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen omstandigheden ziet om daarvan ten voordele of ten nadele van de verdachte af te wijken.
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp behoort aan de verdachte toe. Het zal worden verbeurd verklaard aangezien het door middel van het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is verkregen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag van 50 euro.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. J.J.I. de Jong en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van A.D. Renshof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 april 2018.