Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Grief Iis gericht tegen feit 2.3. Het gaat daarbij om de aanduiding van een brief van 14 maart 2016 van na te melden [X] als offerte in plaats van als ‘een eerste aanzet tot een voorstel en kostenraming’. Het hof zal deze formulering, die is ontleend aan het desbetreffende stuk, hierna onder 2.3 overnemen, maar merkt wel op dat de brief in de overwegingen in het vonnis van 6 maart 2017 (zie hierna onder 2.5) afwisselend als offerte en rapport is aangeduid en in het dictum van dat vonnis als offerte. Voorts heeft SSC terecht erop gewezen dat deze brief niet op aanvraag van SSC is tot stand gekomen, maar naar aanleiding van een aanvraag van Calandfit en ook aan Calandfit is gestuurd. Voor zover SSC zich met
grief IIerover beklaagt dat de feiten in het bestreden vonnis niet volledig zijn, doet dit aan de juistheid van de daar wel opgesomde feiten niet af. Dit neemt niet weg dat het hof bij de beoordeling van het geschil aandacht zal besteden aan hetgeen SSC in hoger beroep aan feiten heeft aangevoerd, voor zover deze feiten voor de beoordeling van belang zijn. Afgezien van hetgeen in het kader van grief I is aangevoerd, zijn de in het bestreden vonnis opgesomde feiten in hoger beroep niet in geschil en deze dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Het gaat daarbij om de volgende feiten.