2.1.In dit geding gaat het om het volgende.
( a) [gedaagden tot herroeping] zijn eigenaar van het perceel met opstal aan de [adres 1] , gemeente [gemeente ] , [eisers tot herroeping] zijn eigenaar van het aangrenzende perceel met opstal aan de [adres 2] .
( b) Bij tussen partijen gewezen vonnis van 8 juli 2015 (zaak- en rolnummer C/14/154647 HA ZA 14-190) heeft de rechtbank Noord-Holland, voor zover thans van belang, [gedaagden tot herroeping] hoofdelijk bevolen een aantal in dat vonnis opgesomde (bouw)werken en/of objecten te verwijderen, [gedaagden tot herroeping] hoofdelijk veroordeeld de nooddeur te verwijderen en de opening dicht te metselen en [gedaagden tot herroeping] hoofdelijk veroordeeld de aanwezige (riolerings)buizen en de (erfgrens)put te verwijderen, een en ander op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 250,= per dag bij niet nakoming, met een maximum van € 10.000,=. Tegen dit vonnis hebben [gedaagden tot herroeping] bij dit hof hoger beroep ingesteld (zaaknummer 200.178.533/01). Die zaak staat voor arrest op 4 september 2018.
( c) Bij tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van 26 juli 2016 (zaak- en rolnummer C/15/244140/KG ZA 16-422) heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, voor zover thans van belang, (in conventie) [gedaagden tot herroeping] hoofdelijk veroordeeld om uiterlijk binnen twee maanden na betekening van dat vonnis aan het voormelde bevel en de zojuist genoemde veroordelingen te voldoen, een en ander op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 500,= per dag bij niet nakoming met een maximum van € 25.000,=.
( d) Op het door [gedaagden tot herroeping] tegen laatstgenoemd vonnis ingestelde hoger beroep heeft het hof bij (het volgens [eisers tot herroeping] te herroepen) arrest van 18 oktober 2016, voor zover thans van belang, het vonnis van 26 juli 2016, voor zover in conventie gewezen, vernietigd en de vorderingen van [eisers tot herroeping] (alsnog) afgewezen. Daartoe werd in rov 3.6 overwogen:
“Partijen zijn verwikkeld geweest, en zijn nog steeds verwikkeld, in tal van procedures. Kern van, althans achterliggende vraag in, al die procedures is of [gedaagden tot herroeping] verplicht zijn, en gedwongen kunnen worden, om de overbebouwing alsmede een aantal andere objecten die zich bevinden op of in of grenzend aan het gedeelte – tussen hun pand en dat van [eisers tot herroeping] – waarop voorheen het litigieuze pad was gelegen (verder: het litigieuze perceelgedeelte), te verwijderen. Voor de beantwoording van die vraag is in beginsel cruciaal wie eigenaar is van het litigieuze perceelgedeelte. Op dit moment moet in de onderhavige procedure in kort geding, gelet op het vonnis van 8 juli 2015, ervan worden uitgegaan dat het litigieuze perceelgedeelte aan [eisers tot herroeping] toebehoort. Juist op dit punt heeft zich echter bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep een nieuwe ontwikkeling voorgedaan. Bij die gelegenheid is desgevraagd namens de gemeente - die, hoewel geen partij, wel ter zitting van dit hof werd vertegenwoordigd - medegedeeld dat het litigieuze perceelgedeelte volgens de gemeente hetzij eigendom is van Wooncompagnie, hetzij van de gemeente, dat als de gemeente de eigendom heeft overgedragen aan Wooncompagnie, dit bij vergissing is gebeurd, dat de vraag of het litigieuze perceelgedeelte bij wege van vergissing door de gemeente aan Wooncompagnie is overgedragen (en vervolgens al dan niet door Wooncompagnie aan [eisers tot herroeping] is overgedragen) in zoverre niet relevant is dat de gemeente het voormalige litigieuze pad – thans als (gedeelte van de) tuin bij [eisers tot herroeping] in gebruik – in alle gevallen weer openbaar wil maken en het litigieuze perceelgedeelte daartoe in alle gevallen – indien zij niet zelf eigenaar blijkt te zijn – van de eigenaar wil terugkopen en – zo dit niet op vrijwillige basis lukt – zo nodig tot onteigening zal overgaan. Daarbij is namens de gemeente tevens te kennen gegeven dat zij niet geïnteresseerd is in (geen bezwaar heeft tegen) een overbebouwing van een paar centimeter over het litigieuze pad. Uit deze mededelingen leidt het hof af dat, ook als in de bodemprocedure definitief zal komen vast te staan dat [eisers tot herroeping] eigenaar zijn van het litigieuze perceelgedeelte, de gemeente naar verwachting eerst zal trachten dit van [eisers tot herroeping] terug te kopen en vervolgens zo nodig tot onteigening daarvan zal overgaan, waarna de gemeente [gedaagden tot herroeping] niet zal aanspreken tot verwijdering van de overbebouwing, verwijdering van de riolering e.d. Omdat, als dit gebeurt, de kern van het geschil tussen partijen van de baan is, komt het het hof geraden voor om bij wege van ordemaatregel de huidige situatie te ‘bevriezen’. Aldus worden [gedaagden tot herroeping] thans niet gedwongen ingrijpende maatregelen te treffen ten aanzien waarvan op dit moment mag worden aangenomen dat zij op een later moment zullen blijken onnodig te zijn geweest en kunnen bovendien verdere executiegeschillen en latere schade en schadevorderingen worden voorkomen. (…)”
( e) Het arrest van 18 oktober 2016 is in kracht van gewijsde gegaan. Ten tijde van de dagvaarding tot herroeping was dat ook al het geval.