ECLI:NL:GHAMS:2018:1279

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
200.221.118/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van appellanten in hoger beroep inzake curatele

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de curatele van [X]. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellante sub 2], hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter van 9 mei 2017, waarin [X] onder curatele is gesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit betekent dat zij niet in hun hoger beroep kunnen worden ontvangen, omdat de zaak niet rechtstreeks betrekking heeft op hun rechten of verplichtingen. De appellanten zijn familieleden van de overleden echtgenoot van [X], maar vallen niet binnen de beperkte kring van belanghebbenden die door de wet zijn gedefinieerd. Het hof heeft daarom besloten om de appellanten niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep, zonder inhoudelijke beoordeling van hun verzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.221.118/01
zaaknummers rechtbank: 5935033 EB VERZ 17-8416
beschikking van de meervoudige kamer van 10 april 2018 inzake

1.[appellant sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [appellante sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. I.M.B. Kramer te Amsterdam (voorheen mr. M.P.J. Letschert te Tilburg),
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [geïntimeerde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

3. [geïntimeerde sub 3] ,

wonende te [woonplaats] ,

4. [geïntimeerde sub 4] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. F.G. van der Geld te Eindhoven.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- [X] (hierna te noemen: [X] ).
Als informanten zijn aangemerkt:
  • [B.V.] (hierna: de curator);
  • mevrouw [Y] , persoonlijk begeleidster bij zorgcentrum [het zorgcentrum] te
[plaats] ;
- de hoofdadvocaat-generaal.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 9 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Appellanten zijn op 9 augustus 2017 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 9 mei 2017.
2.2
Geïntimeerden hebben op 2 oktober 2017 gezamenlijk een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de appellanten van 6 december 2017, ingekomen op 8 december 2017;
- een journaalbericht van de zijde van geïntimeerden van 18 januari 2018 met bijlage, ingekomen op 22 januari 2018;
- een brief van de zijde van de curator van 25 januari 2018 met bijlage, ingekomen op 26 januari 2018;
- een faxbericht van de zijde van appellanten van 12 februari 2018 met bijlage, ingekomen per post op 13 februari 2018;
- een journaalbericht van de zijde van appellanten van 13 februari 2018 met bijlagen, ingekomen op dezelfde dag;
- een faxbericht van de zijde van appellanten van 13 februari 2018.
2.4
Op 7 februari 2018 is [X] afzonderlijk door de voorzitter in bijzijn van de griffier gehoord. Dit verhoor heeft plaatsgevonden in zorgcentrum [het zorgcentrum] te [plaats] , waar [X] thans verblijft. Ter terechtzitting heeft de voorzitter van de inhoud van het gesprek met [X] zakelijk mededeling gedaan.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 14 februari 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- appellanten, bijgestaan door hun advocaat;
- [geïntimeerde sub 1] (geïntimeerde sub 1), bijgestaan door zijn advocaat;
- de curator, vergezeld door een collega;
- mevrouw [Y] , persoonlijk begeleidster bij zorgcentrum [het zorgcentrum] te [plaats] .
2.6
Hoewel behoorlijk opgeroepen, zijn niet verschenen:
- [geïntimeerde sub 2] (geïntimeerde sub 2);
- [geïntimeerde sub 3] (geïntimeerde sub 3);
- [geïntimeerde sub 4] (geïntimeerde sub 4);
- de hoofd advocaat-generaal.

3.De feiten

3.1
[X] is [in] 1922 geboren. Zij was tot zijn overlijden op 29 oktober 2007 gehuwd met [Z] . Zij is thans alleenstaand en heeft geen kinderen.
3.2
[X] verblijft sinds 2015 in een zorgcentrum van Cordaan, “ [het zorgcentrum] ” te [plaats] .
3.3
Appellant sub 1 is een zoon van een zuster van de overleden echtgenoot van [X] . Appellante sub 2 is de dochter van appellant sub 1. Geïntimeerden sub 2 en sub 4 zijn een zoon respectievelijk dochter van een andere zuster van de overleden echtgenoot van [X] , terwijl geïntimeerde sub 1 een zoon van een broer van de overleden echtgenoot van [X] is. Geïntimeerde sub 3 is een zoon van de broer van [X] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang, [X] onder curatele gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van [B.V.] tot curator. Deze beslissing is genomen op het daartoe strekkende verzoek van geïntimeerde sub 1 en geïntimeerde sub 2.
4.2
Appellanten verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek alsnog af te wijzen.
4.3
Geïntimeerden verzoeken de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Alvorens in te gaan op de vraag of de gronden voor ondercuratelestelling van [X] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en of deze thans (nog) aanwezig zijn, dient het hof ambtshalve te beoordelen of appellanten in het door hen ingestelde hoger beroep kunnen worden ontvangen.
5.2
In zaken betreffende het personen- en familierecht kan, in afwijking van artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), krachtens artikel 806 lid 1 Rv van een beschikking hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, en door andere belanghebbenden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 798 lid 1 Rv wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Ingevolge het tweede lid van laatstgenoemd artikel worden in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap onder belanghebbenden bovendien verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene, wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft.
5.3
Het hof stelt vast dat appellanten, omdat de onderhavige zaak niet rechtstreeks betrekking heeft op hun rechten of verplichtingen, niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. Evenmin behoren appellanten tot de in het tweede lid van artikel 798 Rv genoemde personen die - naast de in lid 1 bedoelde personen - in zaken van onder meer curatele onder belanghebbenden worden verstaan. Ter zitting in hoger beroep is immers duidelijk geworden dat appellant sub 1 en appellante sub 2 een zoon respectievelijk kleindochter zijn van een zuster van de overleden echtgenoot van [X] .
Appellanten kunnen in het onderhavige geval derhalve niet tot de door de wet beoogde, beperkte, kring van belanghebbenden worden gerekend.
5.4
Nu appellanten niet om de ondercuratelestelling van [X] hebben verzocht, zijn zij evenmin verzoekers in eerste aanleg, die in de zin van artikel 806 lid 1, aanhef en onder a, in verbinding met artikel 358 lid 2 Rv hoger beroep kunnen instellen tegen de beschikking van de kantonrechter van 9 mei 2017 waarbij [X] onder curatele is gesteld.
5.5
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat appellanten niet in het door hen ingestelde hoger beroep kunnen worden ontvangen. Het hof komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van appellanten. Evenmin komt het hof toe aan een beoordeling van de ontvankelijkheid van geïntimeerde sub 1 en geïntimeerde sub 2 in eerste aanleg.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart appellanten niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.C. Schenkeveld en mr. R.G. Kemmers in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 10 april 2018 in het openbaar uitgesproken.