ECLI:NL:GHAMS:2018:1244

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
23-000712-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een strafzaak betreffende het besturen van een motorrijtuig met ongeldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, namelijk het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 maart 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging, omdat er in het voorbereidend onderzoek onherstelbare vormfouten zouden zijn begaan. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van ernstige inbreuken op de procesorde en dat de verbalisanten niet onbelast waren in hun verslaglegging. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen niet als voldoende bewijs beschouwd om de vrijspraak te handhaven. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 120 uren. Tevens is de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000712-17
datum uitspraak: 10 april 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 96-212335-16 en 13-703045-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te Naarden op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 14 oktober 2016 te Amsterdam, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Bijlmerdreef, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair betoogd dat het openbaar ministerie op de voet van art. 359a Sv niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat in het voorbereidend onderzoek onherstelbare vormfouten zijn begaan. Een en ander leidt er volgens de raadsvrouw toe dat van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden geen sprake is. Daartoe is aan de hand van de aan het hof overgelegde pleitnotities met bijlagen – kort weergegeven – aangevoerd dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet onbelast en vrij een aanvullend proces-verbaal hebben opgemaakt. Ter adstructie van dit standpunt heeft de raadsvrouw gewezen op de e-mail van de officier van justitie mr. Sarantoudis van 2 maart 2017, gericht aan [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Naar het oordeel van de raadsvrouw blijkt uit de gebezigde bewoordingen van de officier van justitie en de omstandigheid dat hij het proces-verbaal van de terechtzitting als bijlage bij die e-mail heeft gevoegd dat deze verbalisanten duidelijk in een richting zijn gestuurd ten aanzien van het opstellen van een aanvullend proces-verbaal.
Het hof overweegt als volgt.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging is slechts aan de orde in de situatie dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533).
In de onderhavige situatie is hiervan geen sprake.
De bewoordingen en strekking van de door de raadsvrouw overgelegde e-mailcorrespondentie van de officier van justitie zijn naar het oordeel van het hof niet dusdanig sturend dat niet gezegd kan worden dat het daarop door de betreffende verbalisanten opgemaakte aanvullende proces-verbaal van 7 maart 2017 niet onbelast en vrij tot stand is gekomen. Het hof merkt hierbij nog op dat die verbalisanten in aanwezigheid van de raadsvrouw zijn gehoord bij de raadsheer-commissaris. Ook overigens is er geen concreet aanknopingspunt voor de aanname dat voornoemde verbalisanten in strijd met de waarheid hebben gerelateerd. Dat de verdachte en de getuige [getuige 1] andersluidend verklaard hebben wordt niet gezien als een dergelijk aanknopingspunt. De verklaring van de getuige [getuige 2] kan evenmin als een aanknopingspunt worden beschouwd dat de verbalisanten in strijd met de waarheid hebben verklaard, al was het alleen maar omdat de getuige [getuige 2] niet in de auto heeft gezeten ten tijde van de waarnemingen door de verbalisanten.

Bewijsoverweging

Subsidiair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd, noch overigens, enig aanknopingspunt worden gevonden voor de conclusie dat de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als gerelateerd in hun proces-verbaal van 14 oktober 2016 en het aanvullend proces-verbaal van 7 maart 2017 niet waarheidsgetrouw zijn, noch dat zij bij de raadsheer-commissaris in strijd met de waarheid hebben verklaard dan wel niet kunnen hebben waarnemen wat zij stellen te hebben gezien en gehoord.
De betreffende processen-verbaal zullen dan ook bij de bewijsbeslissing worden betrokken en leiden het hof tot de conclusie dat de verdachte op de tenlastegelegde datum daadwerkelijk de bestuurder was van de Toyota Yaris met het kenteken [kenteken].
In het voorgaande ligt besloten dat het hof voorbijgaat aan de verklaringen van de verdachte en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], voor zover die verklaringen strijdig zijn met genoemd proces-verbaal van bevindingen.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Het hof acht bewezen dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard nu de verdachte op 22 augustus 2016 een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit van de CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs d.d. 12 juli 2016.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 oktober 2016 te Amsterdam, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Bijlmerdreef, als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Daarmee heeft hij laten zien zich niets aan te trekken van de jegens hem door het bevoegd gezag en met het oog op de verkeersveiligheid genomen maatregel van ongeldigverklaring.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 maart 2018 blijkt bovendien dat hij eerder onherroepelijk voor een misdrijf krachtens de Wegenverkeerswet is veroordeeld.
Gelet hierop en in aanmerking genomen de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsvrouw heeft de afwijzing verzocht van de vordering tot tenuitvoerlegging van voormelde straf.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het hof zal in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van hierna te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2015, parketnummer 13-703045-15, te weten een gevangenisstraf van 2 maanden te vervangen door een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. G. Oldekamp en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 april 2018.
[…]