ECLI:NL:GHAMS:2018:1243

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
23-000990-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling voor mishandeling en openlijke geweldpleging in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling en openlijke geweldpleging, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht naar aanleiding van de zitting op 27 maart 2018 en de eerdere zittingen in eerste aanleg. De verdachte werd vrijgesproken van de feiten in zaak B, omdat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen. De verklaringen van de aangever en zijn partner waren niet overtuigend genoeg, vooral gezien de context van een conflictueuze echtscheiding. Het hof oordeelde dat er geen objectieve bewijsmiddelen waren die de verklaringen ondersteunden.

Ten aanzien van de zaken A en C oordeelde het hof dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en openlijke geweldpleging. Het hof verwierp het verweer van noodweer, omdat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij zich moest verdedigen. De verdachte had een vrouw met kracht geslagen, terwijl politieagenten in de buurt waren. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten en legde een taakstraf op van 100 uren, met een vervangende hechtenis van 50 dagen. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat de proeftijd was verlopen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van de niet bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000990-17
datum uitspraak: 10 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 maart 2017 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-054887-14, 15-014946-16 en 15-050779-14, alsmede 15-039268-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-054887-14 (zaak A):
hij op of omstreeks 8 maart 2014 te Hoofddorp, in de gemeente Haarlemmermeer opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), (met kracht) (met gebalde vuist) op de neus heeft geslagen of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Zaak met parketnummer 15-050779-14 (zaak B):
1:
hij op of omstreeks 4 september 2013 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je dood en/of ik kom je nog wel tegen op straat en/of ik steek een mes tussen je ribben", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2:
hij op of omstreeks 4 september 2013 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), door eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen/op de kaak en/of de mond en/of het gezicht, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2], slaan en/of stompen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3:
hij op of omstreeks 4 september 2013 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen [adres 2] en in gebruik bij [slachtoffer 2] en/of [naam 1], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte.
Zaak met parketnummer 15-014946-16 (zaak C):
hij, op of omstreeks 11 juli 2015, te Hoofddorp, binnen de gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten de Hoofdweg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon genaamd [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het - meermalen, althans eenmaal, slaan en/of stompen en/of duwen in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 3], en/of
- met een glas en/of met een stok, althans een hard en/of een scherp voorwerp, slaan op/tegen het oor en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 3], en/of
- terwijl voornoemde [slachtoffer 3] op de grond lag, schoppen en/of trappen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 3];
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van de in de zaak B ten laste gelegde feiten

Het hof heeft niet de overtuiging bekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in de zaak B ten laste gelegde feiten. De verklaring van aangever [slachtoffer 2] vindt weliswaar steun in de verklaring van zijn partner [naam 1], doch niet in andere redengevende bewijsmiddelen. Aangezien [naam 1] ten tijde van de ten laste gelegde feiten met de verdachte verwikkeld was in een conflictueuze echtscheiding beschouwt het hof haar verklaring met enige behoedzaamheid. Voorts is tijdens de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat [slachtoffer 2] aangifte heeft gedaan nadat de verdachte aangifte tegen [slachtoffer 2] had gedaan. Nu in het dossier geen objectieve bewijsmiddelen voorhanden zijn die de lezing van [slachtoffer 2] en [naam 1] ondersteunen is het hof van oordeel dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld wat precies is voorgevallen. Naar het oordeel van het hof is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak B onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

Ten aanzien van zaak A
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Het hof verstaat dit verweer als een bewijsverweer nu in het begrip mishandeling de wederrechtelijkheid van de gedraging ligt besloten.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daaromtrent als volgt.
De verdachte heeft in het uitgaansleven een vrouw met kracht een vuistslag in het gezicht gegeven nadat hij eerder door haar met vlakke hand op de wang was geslagen. Op dat moment waren in de directe nabijheid geüniformeerde politieambtenaren aanwezig die het incident hebben waargenomen. Het hof is op grond van deze omstandigheden van oordeel dat voor de verdachte geen noodzaak bestond zich te verweren, nu hij zich tot voornoemde politieambtenaren had kunnen en moeten wenden.
Nu de verdachte wederrechtelijk de aangeefster heeft geslagen is het hof van oordeel dat hij zich aan mishandeling heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van zaak C
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit voor het in zaak C ten laste gelegde feit. Daartoe is door en namens de verdachte – kort weergegeven – aangevoerd dat hij geen significante bijdrage heeft geleverd aan de ten laste gelegde geweldshandelingen en dat zijn handelen louter gericht was op het de-escaleren van de ontstane situatie.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt dienaangaande als volgt.
Op 14 juli 2015 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd op 11 juli 2015 bij café [naam café], gelegen aan de [adres 3]. De aangever verklaarde dat hij van [medeverdachte] een klap op zijn achterhoofd kreeg waardoor hij op de grond viel. Hierna werd hij getrapt en geslagen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat drie jongens op een jongen insloegen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij met de verdachte in het café was en [naam 3] daar toen ook was en dat hij [slachtoffer 3] (het hof begrijpt de aangever) een tikkie heeft gegeven. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij met groepje waaronder haar vriend [naam 4] en [slachtoffer 3] naar café [naam café] gingen maar [naam café] niet wilde meegaan omdat [naam 3] en [medeverdachte] daar waren. Zij zag dat [medeverdachte] naar [slachtoffer 3] rende en op hem inbeukte. Zij zag dat [naam 4] een klap van de verdachte kreeg waarna “
zij met zijn drieën zich weer op [slachtoffer 3] richtten”. Na het incident hebben [getuige 2] en haar vriend nog met [medeverdachte], [naam 3] en [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) gesproken. Zij gaven aan veel spijt te hebben.
Op grond van het vorenstaande acht het hof bewezen dat de verdachte één van de personen is geweest die de aangever hebben geslagen. Hieruit blijkt voorts dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan de geweldshandelingen jegens de aangever. Het hof acht het volstrekt onaannemelijk dat de verdachte de intentie had de situatie te de-escaleren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaken A en C ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 15-054887-14 (zaak A):
1:
hij op 8 maart 2014 te Hoofddorp, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1], met kracht met gebalde vuist op de neus heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Zaak met parketnummer 15-014946-16 (zaak C):
1:
hij op 11 juli 2015 te Hoofddorp, met anderen, op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon genaamd [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het
- meermalen slaan van die [slachtoffer 3].
Hetgeen in de zaken A en C meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaken A en C bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A met parketnummer 15-054887-14 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak C met parketnummer 15-014946-16 bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van zaak A
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat sprake is geweest van noodweerexces.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het beroep op noodweer en gelet op het feit dat niet aannemelijk is geworden dat bij de verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging komt de verdachte geen beroep op noodweerexces toe. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaken A en C bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door een persoon – in aanwezigheid van de politie – een vuistslag op het gezicht te geven, waardoor het slachtoffer pijn en letsel heeft ondervonden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging tegen een persoon door met anderen het slachtoffer te slaan.
De verdachte heeft door zo te handelen bij de bewezenverklaarde feiten inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en een voor hen intimiderende situatie geschapen. Beide feiten hebben op straat plaatsgevonden zodat het geweld voor omstanders waarneembaar was. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers veroorzaken, maar ook bij degenen die er ongewild getuige van zijn.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Aan de verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 april 2015 een voorwaardelijke taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, opgelegd met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank Noord-Holland heeft bij vonnis van 7 maart 2017 deze proeftijd met een jaar verlengd. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde in verband met het in zaak C bewezen verklaarde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep ter terechtzitting gevorderd dat de proeftijd zal worden verlengd met één jaar.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
In de justitiële documentatie van de verdachte is vermeld dat de proeftijd van de strafzaak waarvoor de tenuitvoerlegging is gevorderd loopt van 7 mei 2015 tot en met 5 mei 2018, terwijl de opgelegde straf terzake datzelfde feit blijkens de justitiële documentatie een werkstraf van 120 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren bedraagt. Niet is gebleken dat tussentijds, anders dan bij het in hoger beroep aan de orde zijnde vonnis, de proeftijd is verlengd. Voorts is niet gebleken dat de verdachte tussen het moment van onherroepelijk worden van de strafzaak, waarvan thans de tenuitvoerlegging aan de orde is, en de behandeling daarvan in hoger beroep, gedetineerd heeft gezeten. Het hof houdt het er daarom voor dat de aantekening in de justitiële documentatie een kennelijke vergissing is en dat de proeftijd uiterlijk medio 2017 is verlopen. Om die reden ziet het hof geen mogelijkheid om de proeftijd te verlengen zoals gevorderd door de advocaat-generaal. Gelet op de positieve ontwikkelingen die de verdachte sinds juli 2015 heeft doorgemaakt geeft het hof de verdachte het voordeel van de twijfel en zal het hof niet de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 120 uren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-050779-14 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-054887-14 en in de zaak met parketnummer 15-014946-16 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-054887-14 en in de zaak met parketnummer 15-014946-16 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 27 mei 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 april 2015, parketnummer 15-039268-15, voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. G. Oldekamp en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 april 2018.
[naam café]