In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968, was beschuldigd van het voorhanden hebben van een stroomstootwapen op 25 december 2016 in Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert en tot een andere strafoplegging komt. De verdachte had een voorwerp, dat als een stroomstootwapen werd gekwalificeerd, in zijn bezit. Dit werd vastgesteld door verbalisanten die het voorwerp in beslag namen na het horen van een knetterend geluid dat kenmerkend is voor een stroomstootwapen. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van een stroomstootwapen, maar van een zaklamp, en betwistte de bewijswaarde van de proces-verbalen. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van de verbalisanten en de getuige voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Het hof heeft de verdachte schuldig verklaard, maar geen straf of maatregel opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de geringe ernst van het feit. Het hof heeft de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd.