ECLI:NL:GHAMS:2018:1158

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
23-003227-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen zware mishandeling, maar wel significante bijdrage aan openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van zware mishandeling, maar het hof heeft geoordeeld dat hij wel degelijk een significante bijdrage heeft geleverd aan openlijke geweldpleging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 december 2016, waarbij de verdachte samen met anderen het slachtoffer, [slachtoffer], heeft mishandeld. De verdachte heeft zelf geen geweldshandelingen gepleegd, maar heeft wel een aansturende rol gehad door het slachtoffer aan te roepen en om geld te vragen tijdens de mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld en dat er onvoldoende bewijs is voor opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat de verdachte openlijk geweld heeft gepleegd in vereniging met anderen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en moet een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de immateriële schade heeft vastgesteld op €2.000,00 en de materiële schade op €931,73.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003227-17
datum uitspraak: 10 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-654223-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres 1],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep ten aanzien van feit 2

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is na een door de rechtbank toegelaten wijziging en voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 8 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten (onder meer) een gebroken/gekneusde oogkas en/of een gebroken neus en/of een hersenschudding en/of een of meer kneuzing(en) in het gezicht en/of aan het lichaam, althans enig ander zwaar lichamelijk letsel, door met een of meer van zijn mededaders, althans alleen, naar de woning van die [slachtoffer] te gaan en/of (vervolgens) die [slachtoffer] eenmaal of meermalen met kracht (met gebalde vuist) op het gezicht en/of op/tegen het hoofd te stompen en/of te slaan en/of (met geschoeide voet) een of meermalen op/ tegen het lichaam te trappen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 8 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een of meer van zijn mededaders, althans alleen, naar de woning van die [slachtoffer] is gegaan, waarna verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] eenmaal of meermalen met kracht (met gebalde vuist) op het gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of (met geschoeide voet) een of meermalen op/tegen het lichaam heeft/hebben getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 8 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, (Millingenhof), onverholen en/of waarneembaar voor ter plaatse aanwezige personen openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld tegen bestond uit het stompen en/of slaan en/of trappen tegen het hoofd en/of gezicht en/of lichaam van die [slachtoffer];
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd vanwege proceseconomische redenen.

Bewijsoverwegingen

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De gedragingen van de verdachte voorafgaand aan de geweldpleging, zoals het afspreken bij het BP-station Reigersbos en het gezamenlijk naar de woning van [slachtoffer] gaan, kunnen worden opgevat als het planmatig samen optrekken. Hoewel de verdachte zelf geen geweldshandelingen heeft gepleegd, heeft hij door [slachtoffer] als eerste aan te spreken en hem om geld te vragen een aansturende rol gehad, zodat kan worden bewezen dat hij de zware mishandeling met voorbedachte raad heeft medegepleegd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. De verdachte heeft geen significante bijdrage aan het geweld geleverd nu hij geen geweldshandelingen jegens [slachtoffer] heeft gepleegd, niet heeft aangemoedigd en zelfs de-escalerend heeft opgetreden. De verdachte ontkent dat hij tijdens de geweldshandelingen om geld heeft gevraagd. Dit heeft hij wel na de geweldshandelingen gedaan, maar het achteraf vragen om geld kan niet worden beschouwd als een significante bijdrage aan het eerder gepleegde geweld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Feitelijke toedracht
Op 8 december 2016 zijn [slachtoffer] en de verdachte, na een melding, omstreeks 21:30 uur door de politie op straat aangetroffen voor de woning [adres 2]. [slachtoffer] had diverse verwondingen aan zijn gezicht en is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Hij bleek een gebroken neus, een gekneusde oogkas, een hersenschudding en verschillende kneuzingen aan het lichaam te hebben. Eerder die avond had de verdachte, naar eigen zeggen, met drie mannen afgesproken bij het BP-station Reigersbos. De drie mannen, aan wie [slachtoffer] net als aan de verdachte geld schuldig zou zijn, en de verdachte zijn gezamenlijk naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Toen de verdachte en de drie mannen bij de woning arriveerden, zag de verdachte dat [slachtoffer] kwam aanlopen met zijn gezin, waarna hij hem heeft aangeroepen en op hem is afgelopen. De verdachte heeft geroepen: “Pak hem” en vervolgens hebben de drie mannen [slachtoffer] mishandeld. De verdachte heeft zich tijdens de geweldshandelingen over [slachtoffer] heen gebogen en heeft geschreeuwd: “Waar is mijn geld?”. De verdachte heeft zelf geen geweldshandelingen verricht en is op een gegeven moment tussen de drie mannen en [slachtoffer] gaan staan, kennelijk om hen op afstand te houden.
Ten aanzien van deze feitelijke toedracht overweegt het hof dat het [slachtoffer] is geweest die heeft verklaard dat de verdachte heeft geroepen “Pak hem”. Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] op dit punt. Dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet hebben verklaard dat zij de verdachte “Pak hem” hebben horen roepen, doet aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [slachtoffer] niet af, omdat [getuige 1] het begin van de confrontatie niet heeft gezien en [getuige 2] op dat moment reeds naar binnen was.
Voorbedachte raad en opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Mede gelet op hetgeen door de advocaat-generaal naar voren is gebracht, dient het hof de vraag te beantwoorden of de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad en of hij opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer]. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof is van oordeel dat onvoldoende blijkt dat daarvan bij de verdachte sprake is geweest, omdat niet is komen vast te staan dat het een vooropgezet plan van de verdachte is geweest [slachtoffer] geweld aan te doen toen hij hem samen met anderen die avond opzocht. Weliswaar lijken de door de verdachte op 4 november 2016 aan [slachtoffer] verzonden sms-berichten in die richting te wijzen, maar gelet op het tijdsverloop tussen deze berichten en de confrontatie op 8 december 2016 is het hof onvoldoende van het bestaan van een dergelijk plan overtuigd. Om die reden acht het hof de voorbedachte raad niet bewezen.
Nu het hof daarnaast heeft vastgesteld dat de verdachte geen geweldshandelingen heeft verricht en dat hij heeft ingegrepen, kennelijk om het geweld niet (verder) uit de hand te laten lopen, ziet het hof onvoldoende aanknopingspunten voor het bewijs dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer].
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Openlijke geweldpleging
Indien het medeplegen, zoals bijvoorbeeld in het hier aan de orde zijnde artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, in de vorm van ‘in vereniging’ een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving zal de rechter moeten beoordelen of sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk plegen van geweld tegen personen of goederen. Daarbij kan van belang zijn dat openlijke geweldpleging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen.
Het hof acht, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in vereniging met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer]. Het hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. De verdachte is samen met drie anderen naar de woning van [slachtoffer] gegaan, hij heeft [slachtoffer] aangeroepen en vervolgens heeft hij naar de drie mannen geroepen dat ze [slachtoffer] moesten pakken, waarna door deze mannen geweldshandelingen jegens [slachtoffer] zijn verricht. De verdachte heeft zich tijdens het geweld niet daarvan gedistantieerd, maar dat moment juist benut om [slachtoffer] om geld te vragen. Niet alleen heeft de verdachte zodoende de groep getalsmatig versterkt, hij heeft ook van het geweld gebruik gemaakt om te bereiken dat het slachtoffer hem geld zou geven waarop hij meende recht te hebben. De verdachte heeft door die gedragingen een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het openlijke geweld zoals ten laste gelegd.
Op grond hiervan acht het hof het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 december 2016 te Amsterdam met anderen op de openbare weg, Millingenhof, waarneembaar voor ter plaatse aanwezige personen openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het stompen en slaan en trappen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders ’s avonds op straat schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het slachtoffer heeft ten gevolge van de geweldshandelingen fysieke schade opgelopen, waaronder een gebroken neus en een gekneusde oogkas. Hiermee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daar komt bij dat op het moment dat het slachtoffer door de verdachte en zijn mededaders werd benaderd, hij in aanwezigheid van zijn twee minderjarige kinderen was. Zij zijn de woning in gevlucht en hebben vanuit het raam gezien dat hun vader werd mishandeld. De verdachte heeft geenszins rekening gehouden met de mogelijke psychische gevolgen hiervan voor de kinderen, maar zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen financiële belang. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 maart 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van ernstige gewelds/vermogensdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt. Gelet op het voorgaande kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof in het voordeel van de verdachte meegewogen dat hij tot op zekere hoogte de-escalerend heeft opgetreden. Voorts heeft het hof acht geslagen op de straf die bij openlijke geweldpleging tegen personen pleegt te worden opgelegd, welke straf zijn weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten zoals opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt een gevangenisstraf van zes maanden genoemd. Gelet daarop en nu het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de advocaat-generaal, zal een aanzienlijk lagere straf worden opgelegd dan geëist.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.670,75, bestaande uit € 5.614,75 aan materiële schade en
€ 4.056,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.178,60, bestaande uit € 678,60 aan materiële schade en € 2.500 aan immateriële schade. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat hetgeen de benadeelde partij ter compensatie van de materiële schade heeft gevorderd, dient te worden toegewezen, behoudens de kosten voor de kinderopvang. De gevorderde immateriële schade dient geheel toegewezen te worden. Voor de toegewezen schade dient een schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd met wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De verdachte heeft de vordering betwist.
Materiële schade
Zoals uit het voorgaande volgt, staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan. Hij heeft daarmee onrechtmatig gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en is jegens de benadeelde partij gehouden tot vergoeding van de daaruit rechtstreeks voortvloeiende schade, zulks voor zover de wet – in het bijzonder de artikelen 6:106, 6:107 en 6:108 BW – jegens de benadeelde partij een plicht tot schadevergoeding in het leven roept.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, Het hof wijst de schadeposten reiskosten en eigen risico over het jaar 2016 in hun geheel toe. Met betrekking tot de schade voor de bebloede en beschadigde kleding schat het hof de geleden schade op een bedrag van € 500,00. In het resterende deel van de vordering met betrekking tot de schadepost kleding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dit nadere bewijslevering zou vergen en dit zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding.
Met betrekking tot de vordering van het eigen risico over het jaar 2017 zal het hof het bedrag van € 7,53 toewijzen. Ten aanzien van de resterende kostenpost eigen risico over het jaar 2017 constateert het hof dat de benadeelde partij het eigen risico niet – althans niet als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde – heeft verbruikt. Dit betekent dat dit gedeelte van de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
De benadeelde partij kan niet worden ontvangen in de vordering met betrekking tot de kosten voor de iPhone 5s en het Armani horloge, aangezien de verdachte van het feit waarbij deze kostenposten zouden zijn ontstaan, reeds in eerste aanleg is vrijgesproken.
Ook ten aanzien van de kosten voor kinderopvang kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen, nu de beoordeling van deze schadepost een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Immateriële schade
Er is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid op € 2.000,00.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.931,73 (tweeduizend negenhonderd en eenendertig euro en drieënzeventig cent), bestaande uit € 931,73 (negenhonderd en eenendertig euro en drieënzeventig cent) aan materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 377,47 (driehonderdzevenenzeventig euro en zevenenveertig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.931,73 (tweeduizend negenhonderd en eenendertig euro en drieënzeventig cent), bestaande uit
€ 931,73 (negenhonderd en eenendertig euro en drieënzeventig cent) aan materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
39 (negenendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor voormelde betalingsverplichting ter zake van de
materiëleschade op:
- 8 december 2016 over een bedrag van € 854,59 ter zake van kleding en eigen risico over 2016;
- 9 december 2016 over een bedrag van € 6,04 ter zake van reiskosten voor aangifte;
- 16 december 2016 over een bedrag van € 3,14 ter zake van reiskosten afspraak AMC van 16-12-2016;
- 19 december 2016 over een bedrag van € 16,40 ter zake van reiskosten gesprek Slachtofferhulp;
- 20 januari 2017 over een bedrag van € 16,22 ter zake van eigen risico 2016;
- 13 februari 2017 over een bedrag van € 7,53 ter zake van eigen risico 2016;
- 27 februari 2017 over een bedrag van € 3,14 ter zake van reiskosten afspraak AMC van 27-2-2017;
- 18 maart 2017 over een bedrag van € 4,59 ter zake van reiskosten afspraak Boerhave kliniek;
- 20 maart 2017 over een bedrag van € 7,53 ter zake van eigen risico 2017
- 4 april 2017 over een bedrag van € 3,14 ter zake van reiskosten afspraak AMC van 4-4-2017;
- 5 april 2017 over een bedrag van € 3,14 ter zake van reiskosten afspraak AMC van 5-4-2017;
- 15 augustus 2017 over een bedrag van € 3,14 ter zake van reiskosten afspraak AMC van 15-8-2017;
- 13 december 2017 over een bedrag van € 3,13 ter zake van reiskosten afspraak AMC van 13-12-2017.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor voormelde betalingsverplichting ter zake van de
immateriëleschade op 8 december 2016.
Heft ophet – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. C.N. Dalebout en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 april 2018.