ECLI:NL:GHAMS:2018:1156

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
23-0002570-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor diefstal in vereniging met braak en mishandeling van zijn ex-vriendin. De feiten vonden plaats op 23 januari 2016 in Alkmaar, waar de verdachte samen met een medeverdachte inbrak in café-restaurant '[naam 1]'. Tijdens de inbraak werden twee kluizen, een kassalade en drank gestolen, met een totale waarde van ongeveer €3000. De verdachte en zijn medeverdachte werden herkend door verbalisanten op camerabeelden. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor de mishandeling van zijn ex-vriendin op 1 juli 2015 in Zoetermeer, waarbij hij haar met kracht in het gezicht en op andere delen van haar lichaam sloeg. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 150 uren opgelegd. Tevens is de vordering van de benadeelde partij, Restaurant Café '[naam 1] C.V.', tot schadevergoeding van €7757,04 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte gewaarschuwd dat deze straf een laatste kans is om zijn leven te beteren en dat hij zich moet realiseren dat hij de gevolgen van zijn daden moet dragen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002570-16
datum uitspraak: 9 april 2018
TEGENSPRAAK (na aanhouding niet verschenen)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer
15-800088-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 januari 2017 en 26 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de politierechter toegelaten wijziging is aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 23 januari 2016 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit cafe/restaurant " [naam 1] ", althans een bedrijfspand (gelegen op/aan het [adres 2] ]) heeft/hebben weggenomen twee kluizen en/of een kassalade en/of twee flessen "Bacardi" en/of twee flesjes "Coca-Cola" en/of een hoeveelheid drank en/of een contant geldbedrag van euro 3000,=, in elk geval enig(e) goed(eren)/geld(bedragen), geheel of ten dele toebehorende aan firma " [naam 1] " en/of [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen kluizen en/of kassalade en/of flessen en/of geldbedrag onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;

2.hij op of omstreeks 01 juli 2015 te Zoetermeer zijn levensgezellin, [slachtoffer] , heeft mishandeld door een- of meerma(a)l(en) (met kracht) in/op/tegen haar gezicht, althans haar hoofd, en/of op/tegen haar armen en/of benen, althans op/tegen haar lichaam, te slaan/stompen en/of (met kracht) een trap te geven in/op/tegen haar gezicht, althans haar hoofd (waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden).

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Beoordeling van een gevoerd bewijsverweer en een verzoek tot nader onderzoek
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft de betrouwbaarheid van de herkenningen die mede zijn neergelegd in de zich in het politiedossier bevindende processen-verbaal betwist en zich op het standpunt gesteld dat deze herkenningen ontoereikend zijn om daarop een bewezenverklaring te gronden. In dat verband heeft de raadsman er onder meer op gewezen dat de ter terechtzitting als getuige gehoorde politieambtenaar [verbalisant 1] de verdachte niet heeft herkend op de haar ter terechtzitting getoonde camerabeelden. Voorts is aangevoerd dat de verdachte een alibi heeft: hij was bij zijn vriendin [slachtoffer] om voor haar te zorgen na een operatie, zoals ook blijkt uit haar tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring. Subsidiair heeft de raadsman verzocht door een deskundige nader objectief onderzoek te laten doen naar de (mogelijkheid van) gezichtsherkenning aan de hand van de in deze zaak beschikbare beelden.
Het hof overweegt als volgt.
Het verweer behoeft geen bespreking voor zover dat ziet op de processen-verbaal van herkenning van de verdachte in het politiedossier, omdat het hof deze niet voor het bewijs zal bezigen. Het hof maakt voor het bewijs wel gebruik van de ter terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2018 afgelegde verklaringen van de daar als getuigen gehoorde politieambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . In die verklaringen hebben zij beiden de verdachte en zijn mededader herkend op camerabeelden die van de inbrekers in (en/of aan de achterzijde van) café-restaurant [naam 1] zijn gemaakt en op gemeentelijke cameratoezichtbeelden van personen die niet lang voorafgaand aan die inbraak lopen over het Ritsevoort te Alkmaar waaraan [naam 1] is gelegen. Deze herkenning hebben zij gemotiveerd, zowel wat betreft hun bekendheid met de verdachte en zijn mededader voorafgaand aan het ten laste gelegde feit, als wat betreft de kenmerken waaraan zij de verdachte en zijn mededader op voormelde beelden herkennen. Niet is aannemelijk geworden dat de kwaliteit van de voormelde (ter terechtzitting bekeken) camerabeelden of de wijze waarop de daarop zichtbare personen in beeld komen, in de weg zou staan aan het betrouwbaar komen tot deze gemotiveerde herkenningen. Immers, die personen komen op een deel van de beelden prominent met hun gezicht in beeld. Mede tegen die achtergrond is het hof niet de noodzaak gebleken van het verzochte nader onderzoek, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Het door de verdediging opgevoerde alibi weegt gelet op de aard en inhoud daarvan niet op tegen voormelde ter terechtzitting gedane herkenningen van de verdachte als één van de personen die de hem ten laste gelegde inbraak heeft gepleegd. Ook de omstandigheid dat de politieambtenaar [verbalisant 1] de verdachte (wél op 25 februari 2016 op beelden van het Ritsevoort en [naam 1] heeft herkend –
zie p. 34 van het politiedossier – maar) niet heeft herkend op de haar op 26 maart 2018 ter terechtzitting van het hof getoonde beelden, geeft het hof niet het gewicht dat de raadsman daaraan wil toekennen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat deze politieambtenaar de verdachte – anders dan geldt voor [verbalisant 2] en [verbalisant 3] – niet reeds kende voorafgaand aan het ten laste gelegde en zij, voor zover ter terechtzitting van 26 maart 2018 was na te gaan, alleen met hem te maken heeft gehad op of omstreeks 25 februari 2016, toen hij was aangehouden en zij hem blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal als verdachte heeft gehoord (zie p. 53-54 en p. 72-73 van het politiedossier).
Geen van de tot vrijspraak strekkende verweren kan de verdachte derhalve baten; het hof acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op de wijze als na te melden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 23 januari 2016 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit café-restaurant [naam 1] (gelegen aan het [adres 2] ), heeft weggenomen twee kluizen en een kassalade en twee flessen Bacardi en twee flesjes Coca-Cola en een contant geldbedrag, toebehorende aan firma “ [naam 1] ”, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen kluizen, kassalade, flessen en dat geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.

2.2.hij op 1 juli 2015 te Zoetermeer [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met kracht tegen haar gezicht, armen en benen te stompen, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2016017457-1 van 23 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s 9-10).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 januari 2016 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde
verklaring van [naam 2] :
Naam benadeelde rechtspersoon : [naam 1]
Adres : [adres 2]
Plaats : Alkmaar
Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte.
[naam 1] is een café-restaurant. Het bedrijf was deugdelijk afgesloten. Het alarm was niet ingeschakeld. Op 23 januari 2016 08.10 uur ontdekte een medewerker van het bedrijf
een inbraak. Het bedrijf was zichtbaar doorzocht. Op 23 januari 2016 tussen 07.05 uur en
8.1
uur heeft iemand via het dak zich de toegang verschaft tot het bedrijf. De dader is het bedrijf binnengekomen door middel van een deur en kennelijk door gebruik te maken van een steen/katapult. De dader is het bedrijf kennelijk binnengekomen door middel van
indrukken/slaan/gooien. De dader heeft alle ruimtes en lades en kasten doorzocht. De dader heeft een geldcassette opengebroken. Uit het bedrijf is 2.500 euro weggenomen. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer PL1100-2016017457-3 van 23 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina’s 15-16).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 januari 2016 tegenover verbalisant afgelegde
verklaring van [naam 2] :
Ik heb op 23 januari 2016 aangifte gedaan van diefstal. Ik wil nog het volgende verklaren. Het bedrijf was afgesloten middels een sleutel. Er is bij de inbraak een tweetal kluizen weggenomen. Daarbij is ook een kassalade weggenomen. Tevens zijn twee andere kassalades vernield. Tevens zijn er twee flessen Bacardi en twee flesjes Coca Cola weggenomen. Ik had in eerste instantie een bedrag opgegeven van 2.500 euro, maar ik denk eerder dat het rond de 3.000 euro moet zijn. Naast de weggenomen goederen zijn er ook veel vernielingen gepleegd. Ik heb camerabeelden op een USB-stick. Deze geef ik af om bij de aangifte te voegen.
3. Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal sporenonderzoek met nummer PL1100-2016017457-2 van 24 januari 2016, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 37-38).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de voornoemde verbalisant:
Op 23 januari 2016 te 10.00 uur werd door mij als forensisch onderzoeker onderzoek verricht in een horecabedrijf aan de [adres 2] te Alkmaar in verband met een diefstal gepleegd op die datum te [het hof begrijpt: tussen] 07.05 uur en 08.10 uur. Daarbij werd door mij het volgende bevonden. Het bedrijf was voorzien van een camerasysteem dat ten tijde van de inbraak naar behoren functioneerde. Ik zag dat de vaste ruit in de buitendeur van ‘ [naam 1] ’ op de bovenste verdieping vernield was. Ik zag een gat in de ruit, waardoor het mogelijk was middels handreiking de buitendeur te ontsluiten. Via deze buitendeur waren alle vertrekken in het bedrijfspand onbelemmerd te betreden. Achter de bar in de achterste ruimte van het restaurant hadden twee kleine kluizen gestaan volgens de eigenaar van het bedrijf [het hof begrijpt: [naam 2] ]. De tweede kluis is niet teruggevonden.
4. De verklaring van de
getuige [verbalisant 2]afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ken [verdachte] ambtshalve al vanaf het moment dat ik in Alkmaar bij de politie ging werken, vanaf februari 2003. Hij stond bekend als lid van een criminele jeugdhanggroep in Alkmaar-Noord waarmee ik ambtshalve veel te maken heb gehad. [medeverdachte] ken ik ook ambtshalve omdat hij als veelpleger stond gesignaleerd.
U toont mij de cameratoezichtbeelden van de gemeente Alkmaar van de camera op de hoek van de Lindegracht met het Ritsevoort die filmde in de richting van de Koorstraat. U toont mij de beelden van 23 januari 2016 vanaf 06:29:45 uur. Van de drie personen die om 06:29:53 uur de hoek met de Laat om komen en het Ritsevoort oplopen herken ik twee personen meteen aan het gelaat. De voorste is [verdachte] en de achterste [medeverdachte] . Ik ken hun gezichten heel goed, die spreken boekdelen voor mij.
U toont mij de door aangever [naam 2] aangeleverde camerabeelden van camera 2 die filmde in het café-restaurant [naam 1] . U toont mij de beelden van 23 januari 2016 vanaf 07.41.30 uur. Ik zie twee mannen heen en weer lopen in het café-restaurant. Dit zijn [verdachte] en [medeverdachte] . Ik herken [verdachte] en [medeverdachte] aan hun gezicht. De gezichten zijn goed te zien.
Ook zie ik dat de kleding en het signalement van [verdachte] en [medeverdachte] op deze beelden overeenkomt met hoe zij er uit zien op de beelden die u me zojuist liet zien van de toezichtcamera.
5. De verklaring van de
getuige [verbalisant 3]afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben de broer van de vrouw met wie de vader van [medeverdachte] is getrouwd. Ik ken [medeverdachte] van familiaire omgeving. Ik heb drie of vier jaar geleden ook een week met hem in een vakantiehuis verbleven. [verdachte] is de halfbroer van [medeverdachte] .
Ik ken [medeverdachte] en [verdachte] ook ambtshalve, zij stonden allebei gesignaleerd als veelpleger en stonden regelmatig op briefings [het hof begrijpt dat op politiebriefings aan de hand van foto’s de aandacht op hen werd gevestigd].
U toont mij de door aangever [naam 2] aangeleverde camerabeelden van camera 2 die filmde in het café-restaurant [naam 1] . U toont mij de beelden van 23 januari 2016 vanaf 07.41.30 uur. Dit is [medeverdachte] die met zijn gezicht in beeld is om 07.41.40 uur. Ik herken [medeverdachte] aan zijn spitse muizenkoppie. Ik herken hem honderd procent zeker.
Dit is [verdachte] die zijn capuchon afdoet en met zijn gezicht goed in beeld is om 07.43.30 uur, dat weet ik zeker. Ik ken [verdachte] ambtshalve van foto’s en aandachtsvestigingen. Ik herken [verdachte] aan zijn kaaklijn.
Ik heb [medeverdachte] en [verdachte] meermalen gezien, in verschillende situaties.
U toont mij de door aangever [naam 2] aangeleverde camerabeelden van camera 5 die filmde in de steeg achter het café-restaurant [naam 1] . U toont mij de beelden van 23 januari 2016 vanaf 07.53.00 uur. De twee personen die ik zie lopen in de richting van de camera zijn [verdachte] en [medeverdachte] . [verdachte] loopt voorop en [medeverdachte] er achteraan. Ik herken [verdachte] en [medeverdachte] aan hun gezicht.
U toont mij de cameratoezichtbeelden van de gemeente Alkmaar van de camera op de hoek van de Lindegracht met het Ritsevoort die filmde in de richting van de Koorstraat. U toont mij de beelden van 23 januari 2016 vanaf 06:29:45 uur. Ik zie om 06:29:53 uur drie personen komen aanlopen vanaf de Laat het Ritsevoort op. De persoon die links heen en weer waggelt is [medeverdachte] . De persoon in het midden herken ik als [verdachte] .
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Aangezien de verdachte het onder 2 bewezenverklaarde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal op de voet van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen:
6. Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal met nummer PL1100-2015166652-1 van 8 juli 2015, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (doorgenummerde pagina’s 62-64), inhoudende de op 8 juli 2015 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer] .
7. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, opgemaakt door de arts [naam 3] , betreffende het letsel van [slachtoffer] van 17 november 2015 (doorgenummerde pagina 66).
8. Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal met nummer PL1500-2015203882-6 van 6 november 2015, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (doorgenummerde pagina’s 70-71), inhoudende de op 6 november 2015 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [verbalisant 9] .
9. De bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 11 januari 2017.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met aftrek van het voorarrest en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en hem geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan twee weken, de periode de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De verdachte heeft een moeilijke periode achter de rug, heeft weliswaar geen vast werk, maar probeert wel veel te werken en heeft sinds de onderhavige feiten geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Bovendien moet acht worden geslagen op het tijdsverloop in deze zaak. Tenslotte heeft de raadsman verzocht de verdachte eventueel een taakstraf op te leggen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak in een café-restaurant. De ter terechtzitting in hoger beroep getoonde camerabeelden hebben duidelijk gemaakt dat de verdachten zich doodgemoedereerd en op zeer brutale wijze meester hebben gemaakt van goederen die niet hen, maar die horecagelegenheid toebehoorden. Daarbij hebben zij een grote ravage achtergelaten en forse schade veroorzaakt. Door dit alles is de bedrijfsvoering in het café-restaurant verstoord geweest. Bovendien hebben de verdachte en zijn medeverdachte veel frustratie en ongemak bezorgd aan de gedupeerde ondernemer, die aan het opruimen van de ontstane chaos en de verdere afhandeling van de inbraak de nodig tijd kwijt moet zijn geweest. Met hun handelwijze hebben verdachte en zijn mededader er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Meer in het algemeen veroorzaken dergelijke misdrijven in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid.
Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van de moeder van zijn dochter. Tijdens een ruzie heeft de verdachte haar flink op haar gezicht, armen en benen gestompt. Op die manier heeft hij haar aangetast in de persoonlijke integriteit en haar vervelend letsel bezorgd, waardoor zij geestelijk goed van slag is geweest en enige tijd niet op reguliere wijze heeft kunnen eten. Daarbij komt dat een andere dochter van het slachtoffer van 9 jaar oud bij dit incident aanwezig is geweest en alles heeft gezien, hetgeen ook voor haar een zeer nare ervaring moet zijn geweest die niet kan hebben bijgedragen aan haar psychisch welzijn.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 maart 2018 is hij eerder ter zake van gekwalificeerde diefstallen onherroepelijk veroordeeld, zij het dat hij ten tijde van die feiten minderjarig was, reden waarom die omstandigheid slechts beperkt in het nadeel van de verdachte wordt gewogen. In sterk strafverzwarende zin wordt wel meegewogen dat de verdachte blijkens dat uittreksel in 2014 al eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van mishandeling (huiselijk geweld).
Het hof heeft gelet op de straf die door rechters in soortgelijke bedrijfsinbraken aan recidivisten pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden genoemd. Nu de bedrijfsinbraak in deze zaak in vereniging is gepleegd, in aanmerking genomen de schade die de verdachte met zijn mededader daarbij heeft veroorzaakt, en waar de verdachte thans voor de tweede maal wordt veroordeeld ter zake van huiselijk geweld, zou het hof normaliter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden passend en geboden hebben geacht. Het hof ziet in dit geval echter een goede aanleiding om daarvan in het voordeel van de verdachte af te wijken en wel op grond van het volgende.
De verdachte, die opgegroeid is zonder vader (omdat aan laatstgenoemde de Tbs-maatregel was opgelegd en deze uiteindelijk suïcide heeft gepleegd), had tot enige tijd geleden geen werk of andere zinvolle dagbesteding en kwam onder invloed van alcohol herhaaldelijk tot deviant gedrag. Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is er reden om te veronderstellen dat hij in het laatste jaar in rustiger vaarwater is gekomen. Die gedachte wordt in zoverre door het genoemde uittreksel gereflecteerd, dat daaruit blijkt dat de verdachte sinds 22 april 2017 geen strafbare feiten heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Daarmee lijkt een hardnekkig patroon van het plegen van diverse misdrijven vooralsnog te zijn beëindigd. Verder is gemotiveerd gesteld dat de verdachte zich er tegenwoordig voor inspant dat hij betaalde arbeid heeft; aldus draagt hij op een constructieve manier bij aan de samenleving. Tot slot acht het hof het van belang dat de straffen die de verdachte worden opgelegd niet te zeer uit de pas lopen met de straffen die bij arrest van heden aan de medeverdachte zijn opgelegd. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de duur van de tijd die sinds het bewezen verklaarde is verstreken niet van die omvang is dat deze in strafmatigende zin moet worden meegewogen.
Alles afwegend acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een taakstraf voor de duur van 150 uren passend en geboden. Hieruit spreekt dat het hof de door de politierechter opgelegde en de door de advocaat-generaal geëiste straffen, onvoldoende recht vindt doen aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte dient zich te realiseren dat hem met deze strafoplegging een – wat het hof betreft – voorlopig laatste kans wordt gegund zijn leven buiten de muren van de Dienst Justitiële Inrichtingen nu eindelijk blijvend ten goede te keren.
Vordering van de benadeelde partij Restaurant Café [naam 1] C.V.
Vordering
De benadeelde partij heeft zich ter zake van het onder 1 ten laste gelegde in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt
€ 8.686,73, bestaande uit materiële schade en bestaat uit de volgende schadeposten:
ontzetting bar feestzaal, waterleiding/afvoer gebroken € 563,39
glaswacht/glaszetter € 438,30
monteren achtergelaten kluis € 110,00
levering nieuwe kluis € 599,00
montage videocamera € 380,85
omzetderving € 500 x 0,7= € 350 ex € 423,50
opgave kassa monitor serre € 1.934,79
nieuwe deur jus pers € 220,83
drie kassa lades € 686,07
twee flessen sterke drank + frisdrank € 100,00
reparatiekosten kasten van de kluizen € 430,00
inhoud kluis € 2.500,00
twee keer vijf uur opruim-/schoonmaakkosten € 300,00
Voorts is door de benadeelde partij gevraagd het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, met dien verstande dat haar vertegenwoordiger ter terechtzitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven dat de BTW waarvan bij een deel van de gevorderde bedragen sprake is, niet als schade kan worden aangemerkt.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat deze BTW in mindering dient te worden gebracht op de vordering en dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft hij gevorderd dat de verdachte en zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk zullen worden gesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering (deels) af te wijzen bij gebrek aan voldoende onderbouwing dan wel omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De hoogte van de omzetderving, de opruim-/schoonmaakkosten en het weggenomen geldbedrag zijn niet nader onderbouwd. Bij (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering, dient de vordering volgens de raadsman te worden gematigd. De BTW dient in mindering gebracht dient te worden, omdat die voor de benadeelde partij te verrekenen is, maar niet voor de verdachte.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot
€ 7757,04, bestaande uit materiële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Daarbij wordt overwogen dat het namens de verdachte ingenomen standpunt dat onduidelijk is waarop de hiervoor onder f), m) en l) genoemde schadeposten zijn gebaseerd dan wel dat daarvoor een onderbouwing ontbreekt, gelet op de gemotiveerde onderbouwing van deze posten door de benadeelde partij en de uiteenzetting daaromtrent van de vertegenwoordiger van laatstgenoemde op de terechtzitting in hoger beroep, niet als een voldoende gemotiveerde betwisting van die posten kan gelden.
Het hof is in lijn met partijen van oordeel dat de BTW in mindering gebracht dient te worden, zodat de schadeposten a) t/m i) op de volgende bedragen zullen uitkomen:
ontzetting bar feestzaal, waterleiding/afvoer gebroken € 465,61
glaswacht/glaszetter € 362,23
monteren achtergelaten kluis € 90,91
levering nieuwe kluis € 495,04
montage videocamera € 314,75
omzetderving € 500 x 0,7= € 350 ex € 350,00
opgave kassa monitor serre € 1.599,00
nieuwe deur jus pers € 182,50
drie kassa lades € 567,00
De hiervoor onder j) t/m m) genoemde schadeposten zullen geheel worden toegewezen.
Het hof acht de verdachte met zijn mededader voor de gehele voormelde schade hoofdelijk aansprakelijk.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij ten gevolge van het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijk rente. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven onder 1 en 2 is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij Restaurant Café [naam 1] C.V.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Restaurant Café [naam 1] C.V. ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 7.757,04 (zevenduizend zevenhonderdzevenenvijftig euro en vier cent) ter zake van materiële schade,voor welk gehele bedrag de verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Restaurant Café [naam 1] C.V., ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.757,04 (zevenduizend zevenhonderdzevenenvijftig euro en vier cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
73 (drieënzeventig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op - 23 januari 2016 over een bedrag van € 5.416,00 - 2 februari 2016 over een bedrag van € 900,70 - 8 februari 2016 over een bedrag van € 465,61 - 9 februari 2016 over een bedrag van € 362,23 - 20 februari 2016 over een bedrag van € 430,00 - 8 maart 2016 over een bedrag van € 182,50.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. J.J.I. de Jong en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 april 2018.
[…]