ECLI:NL:GHAMS:2018:1154

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
23-004226-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraken. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken, op basis van artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering. De zaak betrof bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, waarbij de verdachte op 5 januari 2016 zijn zus had bedreigd tijdens een telefoongesprek. De verdachte had dreigende woorden geuit, die in de context van hun conflict over de erfenis van hun vader als bedreigend werden geïnterpreteerd. Het hof oordeelde dat de uitlatingen van de verdachte niet de door de verdediging genoemde betekenis hadden, maar daadwerkelijk bedreigend waren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 dagen, waarvan 5 dagen voorwaardelijk, en het hof hield rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep voor het overige en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar achtte en hem straf oplegde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004226-16
datum uitspraak: 9 april 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-684013-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres 1],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Rijnmond - HvB De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog van belang, ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 5 januari 2016 te Amsterdam en/of te Rotterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Vandaag gaat het gebeuren. Jullie houden mij aan het lijntje. Vandaag ga ik afrekenen met jullie. Je hebt de papieren van mij. Ik wil afschriften van de bank en het geld. Vandaag ga ik afrekenen met jullie", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vordering advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal – voor zover nog inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen – worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich – met de advocaat-generaal – op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte de woorden “Vandaag ga ik afrekenen met jullie” letterlijk heeft bedoeld. De verdachte wilde immers de erfenis van zijn vader in financiële zin afwikkelen. Derhalve is geen sprake geweest van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
De uitdrukking “met iemand afrekenen” kan verschillende betekenissen hebben en heeft niet zonder meer een bedreigende strekking. Voor het antwoord op de vraag welke betekenis daaraan in het voorliggende geval moet worden toegekend komt het daarom aan op de omstandigheden waaronder en de context waarin deze uitdrukking is gebruikt.
De verdachte is verwikkeld in een geschil met familieleden over de erfenis van zijn vader. Met name de relatie met zijn zus [slachtoffer] is conflictueus. Naar eigen zeggen raakt de verdachte opgefokt (telkens) als hij zijn zus belt. Verder heeft de verdachte zich eerder tegenover een andere zus, [naam 1], bedreigend uitgelaten over zijn zus en zijn moeder, door tegen haar te zeggen dat hij hen ging vermoorden. In deze context heeft de verdachte zijn zus [slachtoffer] op 5 januari 2016 in een telefoongesprek de ten laste gelegde woorden toegeschreeuwd, waaronder dus “Vandaag ga ik afrekenen met jullie”. Daarbij is voor het hof komen vast te staan dat die woorden in hetzelfde telefoongesprek vooraf zijn gegaan door de opmerkingen van de verdachte: “Heb je al afscheid van je kinderen genomen. Ik weet ze te vinden en ik weet jou te vinden want vandaag gaat het gebeuren”. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij op dat moment boos was en dat hij snapt dat mensen bang van hem worden. Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat de uitlatingen van de verdachte niet de door de verdediging genoemde betekenis hadden, maar ertoe strekten zijn zus [slachtoffer] te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht en dat het opzet van de verdachte daarop gericht was. Voorts is het hof van oordeel dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij haar in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij (of haar kinderen) (die dag) het leven zou(den) laten.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat voornoemde uitlatingen, gezien hun context, veel minder goed zijn te rijmen met de verklaring van de verdachte dat hij tot uitdrukking heeft willen brengen tot een afwikkeling van de erfenis te willen komen, ook al omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat de verdachte op 5 januari 2016 (‘vandaag’) met het oog op zulk een afwikkeling een afspraak bij een notaris had of anderszins met zijn familieleden. Tot slot heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ook van plan was zijn zus en zijn moeder te vermoorden en dat nog altijd is.
Om deze redenen acht het hof het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op de wijze als na te melden; het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.
Bewijsmiddelen
Het hof acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat:
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2016003251-1 van 5 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 41-43).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 5 januari 2016 afgelegde
verklaring van [slachtoffer], die opgaf te wonen te Amsterdam, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte tegen mijn broer van bedreiging op 5 januari 2016 te Amsterdam. Mijn broer is genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedag] 1974. Mijn vader is vier maanden geleden overleden. Op dat moment zat mijn broer nog vast (het hof begrijpt: was de verdachte nog gedetineerd). Mijn vader had een stuk land in Marokko en een huis welke hij al had verkocht en het geld (het hof begrijpt: de opbrengst van de verkoop) bij mijn moeder op de rekening had gezet. Mijn broer is ongeveer twee maanden geleden vrij gekomen en is toen bij mijn moeder gaan wonen. Op 5 januari 2016 ben ik door mijn broer gebeld en ik heb opgenomen. Ik hoorde dat mijn broer tegen mij zei: “Heb je al afscheid van je kinderen genomen. Ik weet ze te vinden en ik weet jou te vinden want vandaag gaat het gebeuren. Ik ga met jullie afrekenen.”. Ik ben erg bang voor mijn broer dat hij de bedreigingen omzet in daden. Mijn broer is hiertoe in staat.
2. Een proces-verbaal van 11 januari 2016 met rc-nummer 16/132, opgemaakt door de mr. A.C. Schaafsma, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als
verklaring van de verdachtezakelijk weergegeven:
We hebben ruzie over de afwikkeling van de erfenis van mijn vader. Ik wil met ze afrekenen en dat is ook wat ik letterlijk heb gezegd.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016003251-13 van 10 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina 16).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant:
Op 9 januari 2016 bevond ik, verbalisant, mij aan een politiebureau te Amsterdam. Aldaar liet [slachtoffer] mij een opgenomen telefoongesprek horen. Dit betrof een telefoongesprek tussen [slachtoffer] en, naar haar zeggen, haar broer: [verdachte], geboren op [geboortedag] 1974. [slachtoffer] verklaarde dat [verdachte] haar belde vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer 2]. Dit telefoonnummer was in gebruik bij [verdachte]. Bij dit opgenomen gesprek belde [verdachte] vanaf dat telefoonnummer in op het door [slachtoffer] gebezigde (het hof begrijpt: het bij [slachtoffer] in gebruik zijnde) telefoonnummer.
Ik heb de opnamen van dit gesprek beluisterd. Kort en zakelijk weergegeven hoorde ik dat er door een voor mij onbekende mannenstem werd geschreeuwd: “Vandaag gaat het gebeuren. Jullie houden mij aan het lijntje. Vandaag ga ik afrekenen met jullie. Vandaag ga ik afrekenen met jullie”.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2016003251-8 van 9 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina’s 18-21).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 januari 2016 door de verbalisanten gestelde vragen (V) en de
antwoorden(A)
van de verdachte:
V: Wat is uw mobiele telefoonnummer?A: Die hebben jullie. [telefoonnummer 1].
V: Kunt u vertellen welke telefonische bedreigingen u geuit heeft tegen uw zus [slachtoffer]?
A: Zij is degene die mij opfokt door te bellen en sms’en te sturen. Dan bel ik haar en raak ik opgefokt.
V: Heeft u uw familie met de dood bedreigd, je zusters, moeder?
A: Tegen mijn zus [naam 1]. Maar het was niet persoonlijk tegen haar bedoeld. Ik heb tegen haar, [naam 1], gezegd “Ik vermoord je moeder en je zus”.
V: Heeft u gedreigd huizen in de fik te steken?
A: Ja toch. Ik krijg mijn erfdeel of ik steek het huis in Marokko in de fik.
V: Snapt u dat mensen bang van u worden?
A: Ja.
V: Waarom heeft u ruzie met de familie?
A: Alles gaat om de erfenis.
5. De
verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2018, voor zover inhoudende en zakelijk weergegeven:
U houdt mij voor dat ik mijn zus Anissa de ten laste gelegde tekst zou hebben toegeschreeuwd. Dat klopt. Ik was boos.
U houdt mij mijn verklaring van 9 januari 2016 voor, waarin ik heb verklaard dat ik tegen mijn zus [naam 1] heb gezegd “ik vermoord je moeder en je zus” en waarin ik heb verklaard dat ik heb gedreigd het huis in de fik te steken. Bij mij was het zo ver gegaan, dat ik ook van plan was om mijn moeder en zus te vermoorden. Vandaag de dag nog steeds.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 5 januari 2016 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Vandaag gaat het gebeuren. Vandaag ga ik afrekenen met jullie."

Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn zus met enig misdrijf tegen het leven gericht door haar telefonisch bedreigende uitlatingen toe te schreeuwen. Dit heeft het slachtoffer veel angst ingeboezemd. Het hof neemt dit des te ernstiger op nu de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 maart 2018, eerder onherroepelijk ter zake van bedreigingen met levensdelicten en delicten met een geweldscomponent is veroordeeld tot (langdurige) gevangenisstraffen. Hieruit heeft hij kennelijk geen lering getrokken. Mede gelet op de straffen die in soortgelijke (ernstige) gevallen van bedreiging door rechters plegen te worden opgelegd, acht het hof een gevangenisstraf van 7 dagen in beginsel gerechtvaardigd.
Het hof heeft er – in het verlengde van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht – echter rekening mee gehouden dat de verdachte sinds het plegen van het onderhavige feit in een aantal zaken tot (forse) gevangenisstraffen is veroordeeld. Daarom zal het leeuwendeel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm worden gegoten. Het zou te zeer voorbij gaan aan de ernst van het bewezen feit en de omstandigheden waaronder het is begaan om, zoals door de raadsman is verzocht, te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen waarvan 5 dagen voorwaardelijk en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Beslissing omtrent beslag
Gebleken is dat onder de verdachte in beslag is genomen en nog niet is teruggegeven een telefoontoestel van het merk Nokia (itemnummer 5117428). Het hof zal gelasten dat deze wordt teruggegeven aan de moeder van de verdachte, genaamd [naam 2], aangezien buiten redelijke twijfel staat dat zij als rechthebbende op dat telefoontoestel kan worden aangemerkt (p. 6, 14 en 16).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan [naam 2], geboren in 1939 te [geboorteplaats 2] en wonende aan de [adres 2], van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- telefoon, merk Nokia (beslagnummer 5117428).
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. J.J.I. de Jong en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 april 2018.
[…]