ECLI:NL:GHAMS:2018:1143

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
23-001832-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling mishandeling ex-vrouw en dochter

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn ex-vrouw en haar dochter, gepleegd op 18 juni 2015 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk mishandelen van beide slachtoffers door te trekken aan de arm van de ex-vrouw en te stompen tegen het hoofd van de dochter. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefsters, die door de politie zijn opgenomen, als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele kleine inconsistenties. De geconstateerde letsels bij de slachtoffers ondersteunden hun verklaringen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 56 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is een taakstraf van 60 uren opgelegd. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De verdachte moet zich melden bij de reclassering en zich houden aan hun aanwijzingen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van de slachtoffers en de ernst van geweld in de privésfeer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001832-16
datum uitspraak: 27 maart 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684333-15 en 16-659182-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 18 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] opzettelijk heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal te rukken en/of trekken aan de arm en/of hand, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] en/of te duwen en/of schoppen en/of trappen op/tegen de borst, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1]; (Artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
2:
hij op of omstreeks 18 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal te slaan en/of stompen op/tegen het hoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en/of te schoppen en/of trappen op/tegen de/het be(e)n(en), althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2]; (Artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, met name het door de politie geconstateerde letsel en hetgeen buurtregisseur [verbalisant] heeft geverbaliseerd over de reactie van de jongste kinderen van [slachtoffer 1].
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niemand heeft mishandeld, en slechts heeft geschreeuwd. Bovendien is hij de woning niet binnengedrongen, omdat hij daar al sinds een paar dagen aanwezig was. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van beide aangeefsters niet als bewijsmiddel kunnen worden gebruikt omdat deze onderling van elkaar afwijken en de verklaringen van de aangeefsters bij de rechter-commissaris op essentiële onderdelen afwijken van hun eerste verklaringen.
Het hof overweegt als volgt.
Op 18 juni 2015 heeft in de woning van [slachtoffer 1] een confrontatie plaatsgevonden tussen de verdachte en zijn ex-partner [slachtoffer 1]. Tijdens deze confrontatie is de dochter van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], haar te hulp geschoten. De eerste verklaringen bij de politie van beide aangeefsters afgelegd op de dag van de ten laste gelegde feiten, komen in grote lijnen met elkaar overeen. Zo hebben beide aangeefsters verklaard dat de verdachte aan de arm van [slachtoffer 1] heeft getrokken. De verbalisant die de aangiftes heeft opgenomen heeft letsel geconstateerd bij de aangeefsters. [slachtoffer 1] had een gezwollen rechterhand en een gezwollen blauwe linker elleboog en [slachtoffer 2] had een bult op haar achterhoofd, ter hoogte van haar oor. De geconstateerde letsels passen goed bij de door de aangeefsters geschetste toedracht.
Het hof is van oordeel dat op basis van die verklaringen en de geconstateerde letsels de mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door de verdachte bewezen kan worden verklaard. Dat de verklaringen op kleine onderdelen niet overeenstemmen, bijvoorbeeld aan welke arm van [slachtoffer 1] is getrokken, kan volgens het hof worden verklaard door de hectische situatie destijds waarbij de emoties hoog opgelopen zijn.
De aangeefsters hebben bij de rechter-commissaris op 15 januari 2016 een tweede verklaring afgelegd. Deze verklaringen wijken op onderdelen af van de verklaring die zij bij de politie hebben afgelegd. Dit brengt het hof niet tot een ander oordeel omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen die bij de politie zijn afgelegd, bezien in het licht van het feit dat deze verklaringen pas enige tijd na het incident zijn afgelegd. Daarbij speelt tevens een rol dat de verklaring van de verdachte over het verloop van de gebeurtenissen gelogenstraft wordt door de bevindingen van verbalisant [verbalisant], die zowel de dag ervóór als de dag na de gebeurtenissen in de woning van [slachtoffer 1] is geweest.
Het hof acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van de verklaringen die de aangeefsters bij de politie hebben afgelegd, voor zover deze steun vinden in het letsel en in de verklaringen van beide aangeefsters over en weer.
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw tot het benoemen van een deskundige om de betrouwbaarheid van aangeefsters te kunnen beoordelen wordt afgewezen. Het hof heeft zich aan de hand van het dossier een oordeel kunnen vormen over de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen. De noodzaak om zich daaromtrent door een deskundige te laten voorlichten is niet gebleken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 18 juni 2015 te Amsterdam [slachtoffer 1] opzettelijk heeft mishandeld door te trekken aan de arm en/of hand van voornoemde [slachtoffer 1].
2:
hij op 18 juni 2015 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen te stompen tegen het hoofd.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 26 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 26 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met verplicht reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn voormalige partner en haar dochter mishandeld in haar woning, waar ook hun gezamenlijke zeer jonge kinderen aanwezig waren. De aangeefsters konden zich niet onttrekken aan de dreigende situatie. Door zo te handelen heeft hij de lichamelijke integriteit van zijn toenmalige partner en haar dochter geschonden en hun pijn gedaan en letsel bezorgd. Hij heeft een angstaanjagende situatie veroorzaakt in de woning, dit is een plek waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Dit wordt de verdachte ernstig aangerekend.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 maart 2018 is hij eerder ter zake mishandeling van zijn (toenmalige) partner onherroepelijk veroordeeld. Het hof houdt hiermee in strafverzwarende zin rekening.
Ten voordele van de verdachte houdt het hof rekening met het feit dat uit een ter zitting overgelegd stuk opgemaakt door reclasseringswerker [naam], is gebleken dat de verdachte na een lange periode van dakloosheid sinds kort een eigen woning heeft, een dagbesteding heeft en met succes een behandeling heeft ondergaan. Het is onwenselijk deze positieve ontwikkelingen te doorkruisen door het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die langer is dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts acht het hof minder geweldshandelingen bewezen dan de rechtbank, zodat de verdachte geen taakstraf meer zal worden opgelegd. Wel komt het hof tot een hoger voorwaardelijk strafdeel dan geëist, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de recidive.
Het hof acht alles afwegende een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal een proeftijd van drie jaren worden verbonden om de verdachte er gedurende langere tijd van te weerhouden dergelijke feiten nogmaals te plegen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 28 juli 2014, parketnummer 16-659182-14, in beginsel van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, termen aanwezig zijn om de tenuitvoerlegging te gelasten van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 1 (één) maand.
Gelet op de in positieve zin gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht het hof – met de advocaat-generaal - echter termen aanwezig om, in plaats van de tenuitvoerlegging van laatstgenoemde straf, de tenuitvoerlegging te gelasten van een taakstraf bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van 60 (zestig) uren onbetaalde arbeid, in geval van het niet naar behoren verrichten te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
56 (zesenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal melden bij Reclassering Nederland zo vaak en zolang als de reclassering dat nodig acht en zich zal houden aan de aanwijzingen van en de afspraken met de reclassering
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 28 juli 2014, parketnummer 16-659182-14, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, te vervangen door: een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. W.M.C. Tilleman en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van
mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
27 maart 2018.