3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [appellant] is op huwelijkse voorwaarden, met algehele uitsluiting van gemeenschap van goederen, gehuwd geweest met [X] (verder: [X] ). Zij hebben samengewoond in Spanje. Hun huwelijk is geëindigd door echtscheiding. De echtscheidingsbeschikking is op 25 november 2016 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
(ii) [appellant] en [X] hebben op 7 mei 2004 de stichting ‘Stichting La Sonrisa’ opgericht, met als statutair doel het (doen) verzorgen van vakanties voor gehandicapte personen.
(iii) Het complex waar de vakanties voor gehandicapte personen georganiseerd worden, is gelegen in [plaats] te Spanje. De appartementen gelegen op het vakantiecomplex worden verhuurd aan lichamelijk en geestelijk gehandicapten.
(iv) In november 2009 is het complex verkocht aan [geïntimeerden] door middel van een tweetal overeenkomsten, aangeduid als respectievelijk ‘onderhandse koop- en verkoopovereenkomst La Sonrisa’ en ‘onderhandse koop- en verkoopovereenkomst goodwill en roerende goederen’. [X] heeft deze overeenkomsten gesloten in haar hoedanigheid van "eigenaresse van het complex in exploitatie van de Stichting La Sonrisa (…) tevens medebestuurslid van de Nederlandse en de Spaanse stichtingen ‘LA SONRISA’". [appellant] heeft de overeenkomsten gesloten in zijn hoedanigheid van "medebestuurslid van de Nederlandse en de Spaanse stichtingen ‘LA SONRISA’". [X] en [appellant] zijn in de overeenkomsten gezamenlijk als verkoper aangeduid.
( v) [geïntimeerden] hebben in de zomer van 2010 een bedrag van in totaal € 780.000,= betaald als voorschot op de koopprijs (van in totaal € 1.500.000,=) voor het complex.
(vi) De eigendomsoverdracht van het vakantiecomplex heeft nimmer plaatsgevonden. Er speelde een aantal kwesties, onder meer de vraag of [X] wel eigenaresse was van (al) de onroerende zaken op het complex en de kwestie dat het complex werd geëxploiteerd zonder de vereiste vergunning. Beide partijen stellen zich op het standpunt dat de koopovereenkomst is ontbonden.
(vii) Op 15 september 2011 zijn [geïntimeerden] in Spanje een civielrechtelijke procedure tegen [appellant] en [X] gestart waarin onder meer de terugbetaling werd gevorderd van het bedrag van € 780.000,=.
(viii) Bij beschikking van 9 mei 2012 heeft de rechtbank te Benidorm (Spanje) aan [geïntimeerden] verlof verleend om ten laste van [appellant] en [X] conservatoir beslag te leggen op (onderdelen van) het complex, waarna het beslag is gelegd.
(ix) Met verlof van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, verleend op 1 november 2012, hebben [geïntimeerden] ten laste van [appellant] en [X] conservatoir derdenbeslag gelegd onder een viertal Nederlandse banken. De vordering van [geïntimeerden] op [appellant] en [X] is in het verlof begroot op € 990.000,=. De beslagen hebben doel getroffen tot een bedrag van totaal ongeveer € 248.000,=.
( x) Bij vonnis in kort geding van 22 maart 2013 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam de door [geïntimeerden] ten laste van [appellant] en [X] gelegde beslagen opgeheven op grond van artikel 21 Rv.
(xi) [geïntimeerden] hebben vervolgens met verlof van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, verleend op 18 maart 2013, ten laste van [appellant] en [X] wederom conservatoir derdenbeslag gelegd onder een viertal Nederlandse banken, onder meer onder [bank] op een rekening op naam van [appellant] . De vordering van [geïntimeerden] op [appellant] en [X] is in het verlof begroot op € 966.000,=. Het beslag onder [bank] heeft doel getroffen tot een bedrag van in totaal ongeveer € 192.000,=.
(xii) Bij dagvaarding van 19 juni 2013 hebben [appellant] en [X] opnieuw een kort geding tegen [geïntimeerden] aanhangig gemaakt, met als inzet opheffing van de gelegde beslagen. Bij vonnis van 1 augustus 2013 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam de vordering afgewezen, op grond van onder meer de volgende overweging:
“Zowel [appellant] als [X] zijn in de onderhandse koopovereenkomsten als verkoper aangeduid. Uit de onderhandse koopovereenkomsten, uit hoofde waarvan zowel onroerend goed, goodwill en roerende goederen zijn verkocht, leidt de voorzieningenrechter af dat niet alleen het onroerend goed maar het gehele bedrijf aan [geïntimeerden] is verkocht. Aangezien [appellant] c.s. in de Spaanse procedure heeft gesteld dat de stichting La Sonrisa, waarvan zowel [X] als [appellant] bestuurslid zijn, eigenaar was van de verkochte roerende goederen, valt voorshands dan ook onvoldoende in te zien dat [geïntimeerden] geen vordering heeft op [appellant] . Daar komt bij dat uit de door [appellant] c.s. overgelegde rekeningafschriften volgt dat de door [geïntimeerden] aan [appellant] c.s. verrichte betalingen via de rekening van stichting La Sunrisa door [appellant] c.s. is overgemaakt naar een door [appellant] c.s. gezamenlijk aangehouden rekening. Aannemelijk is derhalve dat zowel [appellant] als [X] geld heeft ontvangen uit hoofde van de koopovereenkomsten. Vooralsnog acht de voorzieningenrechter de vordering van [geïntimeerden] op [appellant] niet summierlijk ondeugdelijk. (…)”
(xiii) De rechtbank te Benidorm heeft in de onder (vii) genoemde procedure op 19 september 2016 vonnis gewezen (verder: het Spaanse vonnis). In het Spaanse vonnis is de koopovereenkomst nietig verklaard en zijn [X] en de Spaanse stichting ‘La Sonrisa’ veroordeeld tot terugbetaling aan [geïntimeerden] van het bedrag van € 780.000,=. De vordering tegen [appellant] is afgewezen op grond van de (in de door [appellant] in eerste aanleg overgelegde vertaling weergegeven) volgende overweging:
“Aangezien medeverweerder, (…) [appellant] , niet op persoonlijke titel bij de met eisers ondertekende documenten betrokken was, maar als vertegenwoordiger van de stichtingen waarvan hij bestuurder is, gelden de uit de ondertekening van de bedoelde documenten voortvloeiende rechten en verplichtingen voor die stichtingen, die een eigen rechtspersoonlijkheid hebben (artikel 35.1 van het Spaanse B.W.) niet voor voornoemde medeverweerder. Aangezien medeverweerder, (…) [appellant] , op persoonlijke titel geen partij was bij de contractuele relatie waarvan de vernietiging wordt gevorderd, heeft hij in deze zaak geen passieve bevoegdheid om als procespartij op te treden (
legitimatio ad causam) vanwege het principe van de relativiteit van overeenkomsten, zoals bedoeld in artikel 1257 van het Spaanse Burgerlijk Wetboek; de in de memorie van eis tegen voornoemde medeverweerder aangevoerde vorderingen moeten derhalve worden afgewezen.”
(xiv) [geïntimeerden] hebben tegen het Spaanse vonnis hoger beroep ingesteld. Deze procedure loopt nog.