ECLI:NL:GHAMS:2018:1095
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ongerechtvaardigde verrijking door overmakingen van zoon naar echtgenote zonder rechtsgrond
In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake ongerechtvaardigde verrijking. De appellante, de echtgenote van de zoon van de geïntimeerde, heeft bedragen ontvangen van de en/of rekening van de geïntimeerde, die onder bewind staat. De geïntimeerde stelt dat deze overmakingen zonder rechtsgrond hebben plaatsgevonden. Het hof oordeelt dat de appellante onvoldoende feiten heeft gesteld ter motivering van haar betwisting dat aan de betalingen een redelijke grond ontbrak. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellante € 26.400,- moest terugbetalen aan de geïntimeerde, en het hof bekrachtigt dit vonnis. De appellante had geconcludeerd dat de betalingen verband hielden met de financiële afwikkeling van de verkoop van de fietsenwinkel, maar het hof oordeelt dat zij niet heeft aangetoond dat deze betalingen gerechtvaardigd waren. De geïntimeerde heeft overtuigend aangetoond dat de zoon, die de financiën van de geïntimeerde beheerde, zonder rechtmatige grond geld heeft overgemaakt naar de rekening van de appellante. Het hof concludeert dat de verrijking van de appellante ongerechtvaardigd is en dat zij gehouden is tot schadevergoeding.