ECLI:NL:GHAMS:2018:1045

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
200.226.285/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen bij de vader na verlenging van de ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen [kind a] en [kind b] bij hun vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter van 14 september 2017 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader waren verlengd. De moeder stelde dat zij in staat was om de zorg voor haar kinderen weer op zich te nemen, maar het hof oordeelde dat de gronden voor de uithuisplaatsing bij de vader nog steeds aanwezig waren.

De procedure begon met de intrekking van het beroep van de moeder tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. De GI (gecertificeerde instelling) had verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader te verlengen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder de afgelopen jaren hard heeft gewerkt aan haar situatie, maar dat zij nog steeds niet in staat is om de kinderen de stabiliteit en zorg te bieden die zij nodig hebben. De vader daarentegen biedt de kinderen structuur en stabiliteit, wat essentieel is gezien hun belaste verleden.

Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder onvoldoende zelfredzaam is en niet in staat is om aan de behoeften van de kinderen te voldoen. De beslissing van het hof was om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader voor de duur van een jaar werd verlengd. De moeder's verzoek om de beschikking te vernietigen werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.226.285/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/13/ 632863/ JE RK 17-760
beschikking van de meervoudige kamer van 27 maart 2018 inzake
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.H. Boomstra te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind a] );
- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind b] ).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 14 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 26 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 14 september 2017.
2.2
De GI heeft op 24 november 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Van de zijde van de GI zijn op 29 januari 2018 nadere stukken ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 31 januari 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
2.5
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind a] , geboren [in] 2014;
- [kind b] , geboren [in] 2014.
De vader heeft [kind a] en [kind b] (hierna ook: de kinderen) erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
[kind a] en [kind b] zijn vanaf 3 december 2014 onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling steeds is verlengd, laatstelijk bij de bestreden beschikking.
3.3
Vanaf 3 december 2014 is tot 3 maart 2015 een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin verleend. Vanaf 27 januari 2015 hebben de kinderen enige tijd bij de moeder verbleven. Bij beschikking van 12 mei 2016 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing in een crisispleeggezin. Op 24 mei 2016 is deze machtiging gehandhaafd en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verleend tot 3 september 2016, welke op 20 september 2016 voor de duur van een jaar is verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is toegewezen het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader voor de duur van een jaar.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de GI alsnog af te wijzen. Ter zitting heeft de moeder haar hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, ingetrokken.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan het hof ligt – na de intrekking van het beroep met betrekking tot de ondertoezichtstelling - thans nog de vraag voor, of de gronden voor de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing bij de vader aanwezig waren ten tijde van de bestreden beschikking en of deze gronden ook nu nog steeds aanwezig zijn.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Overeenkomstig artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
De moeder stelt dat de uithuisplaatsing ten onrechte is verlengd. Zij heeft de afgelopen jaren hard gewerkt om haar leven op orde te krijgen, met haar kinderen als belangrijkste drijfveer. Zij is blij met de positieve ontwikkeling van de kinderen bij de vader, maar stelt dat deze ten onrechte alleen aan hem wordt toegeschreven. De moeder stelt dat zij in staat is de zorg voor [kind b] en [kind a] weer op zich te nemen. Zij staat open voor alle benodigde begeleiding en kan de zorg delen met de vader. Verder voert zij aan dat HVO Querido haar ondersteunt in het huishouden en momenteel onderzoekt of zij kan doorstromen naar zelfstandige woonruimte. Over de omgangsmomenten stelt de moeder ter zitting dat deze emotioneel en belastend voor haar zijn en dat zij de omgangsmomenten nooit zonder goede reden heeft afgezegd. Begeleiding bij de omgang is volgens de moeder onnodig en stressvol.
5.4
De GI erkent dat de moeder de afgelopen periode hard gewerkt heeft en dat zij liefdevol is naar de kinderen. Desondanks is gebleken dat de moeder niet in staat is haar woning op orde te hebben, ook nu de kinderen niet meer bij haar wonen. Blijkens de verslagen van de coach van ‘10 voor Toekomst’ en de begeleider van HVO Querido is de moeder nog steeds overbelast, niet zelfredzaam en snel overvraagd. Bovendien is de moeder niet in staat om aan te sluiten bij de behoeften van [kind a] en [kind b] . Zij zegt zeer regelmatig omgangsmomenten af, waarbij zij niet inziet wat dit voor invloed op de kinderen heeft. De houding en het handelen van de moeder maken dat zij niet in staat is de kinderen de stabiliteit en de veilige en voorspelbare opvoedomgeving te bieden die zij nu bij de vader hebben.
5.5
De vader heeft zich ter zitting aangesloten bij hetgeen de GI heeft aangevoerd.
5.6
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting, overweegt het hof als volgt. In mei 2016 zijn [kind a] en [kind b] uit huis geplaatst, nadat ze na een eerdere uithuisplaatsing één jaar bij de moeder hadden verbleven. In de periode voorafgaand aan de uithuisplaatsing in 2016 woonde de moeder met [kind a] en [kind b] achtereenvolgens in een verslavingskliniek in Den Haag, in een vrouwenopvang van het Leger des Heils en in maatschappelijke opvang [naam opvang] van HVO Querido. De moeder heeft telkens intensieve begeleiding nodig gehad bij de opvoeding en verzorging van de kinderen. Ondanks deze begeleiding en de inspanningen van de moeder was zij niet in staat grenzen te stellen en de kinderen structuur te bieden. Zij schreeuwde veel tegen de kinderen en liet hen lang in bed liggen. In mei 2016 waren de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de fysieke veiligheid van [kind a] en [kind b] zodanig, dat zij uit huis geplaatst zijn bij de vader. De moeder woont momenteel nog steeds in de maatschappelijke opvang [naam opvang] en heeft één uur per week begeleide omgang met [kind a] en [kind b] .
5.7
Het hof stelt met de GI vast dat de moeder de afgelopen jaren heel hard heeft gewerkt om haar leven op orde te krijgen. Er lijkt geen sprake meer te zijn van verslavingsproblematiek en ze heeft woonruimte. Uit de stukken, waaronder een verslag van HVO Querido van 23 november 2017, blijkt echter dat de moeder ook nu nog niet zelfredzaam is. Ze is niet, althans onvoldoende in staat toe te werken naar een stabiel leven met een gezonde dag- en nachtstructuur. Zij is nog steeds overvraagd door alledaagse zaken, blijft dagelijks veel stress ervaren, heeft geen probleembesef en accepteert hulpverlening onvoldoende. Omdat de moeder onvoldoende zelfredzaam is en geen doelen of hulpvragen kan formuleren, kan zij nog niet doorstromen naar zelfstandige woonruimte, maar heeft zij begeleiding nodig waar zij zeven dagen per week een beroep op kan doen. Dat de moeder binnen afzienbare termijn wel zal doorstromen naar een zelfstandige woning is derhalve allerminst zeker. Dit geldt temeer nu de advocaat van de moeder ter zitting heeft verklaard dat voor HVO Querido eerst meer duidelijkheid dient te komen over de problematiek van de moeder en haar geestelijke gesteldheid.
5.8
Naast de beperkte zelfredzaamheid van de moeder is het hof gebleken dat de moeder onvoldoende kan aansluiten bij de behoeften van [kind a] en [kind b] . Zij is de afgelopen maanden slechts bij een zeer beperkt aantal omgangsmomenten aanwezig geweest en lijkt zich niet te realiseren dat het afzeggen van de omgangsmomenten voor de kinderen ingrijpend is. Dit blijkt onder meer uit haar verklaring ter zitting dat zij de omgangsmomenten afzegt omdat zij het moeilijk vindt om aan het einde van een omgangsmoment afscheid van de kinderen te nemen. Verder is gebleken dat de moeder tijdens de omgang moeite heeft met het opvolgen van adviezen van de hulpverlening. Daarnaast is de moeder door haar hiervoor onder 5.7 genoemde belemmeringen niet voldoende in staat om in het belang van de kinderen te handelen en is zij voor hen (ook nu nog) onvoldoende emotioneel beschikbaar. Hoewel de moeder liefdevol is naar de kinderen en van hen houdt, is zij niet in staat [kind a] en [kind b] te begrenzen en op een voor hen voorspelbare wijze te reageren.
5.9
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat [kind a] en [kind b] zich goed ontwikkelen sinds zij bij de vader wonen. De vader is in staat hen structuur, grenzen en stabiliteit te bieden. Hij accepteert hulpverlening bij de opvoeding en profiteert hiervan. Daarbij is het contact tussen de ouders goed, wat de mogelijkheden voor omgang tussen de moeder en de kinderen vergemakkelijkt.
5.1
Gezien hun belaste verleden, de vele verhuizingen en de onveilige situatie bij de moeder, hebben de kinderen veel structuur, stabiliteit en voorspelbaarheid nodig. Zij hebben bovendien behoefte aan duidelijkheid over hun perspectief op de lange termijn. Het is in het belang van [kind a] en [kind b] dat zij zich veilig kunnen hechten. Op grond van deze duidelijke behoeften van [kind a] en [kind b] en de gebleken onmacht van de moeder om hierin te voorzien, is genoegzaam gebleken dat de gronden voor verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook op dit moment nog steeds aanwezig zijn.
5.11
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.A.M. Tijhuis, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. Y. ten Kate als griffier en is op 27 maart 2018 in het openbaar uitgesproken.