Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De nadere beoordeling
3.De beslissing
1 juni 2018.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2018 een beschikking gegeven in hoger beroep met betrekking tot de uithuisplaatsing van drie minderjarigen, aangeduid als [kind a], [kind b] en [kind c]. De moeder van de kinderen, verzoekster in het hoger beroep, heeft verzocht om nader onderzoek naar haar opvoedvaardigheden en de situatie van de kinderen. Het hof heeft eerder, in een tussenbeschikking van 7 november 2017, geoordeeld dat er onvoldoende objectieve gegevens waren om te concluderen dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was. De moeder heeft aangegeven dat haar opvoedvaardigheden onvoldoende zijn onderzocht en heeft verzocht om een deskundige in te schakelen.
De gecertificeerde instelling, het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (de GI), heeft betoogd dat de kinderen structuur en duidelijkheid nodig hebben, en dat de moeder niet in staat is om dit te bieden. De GI heeft gesteld dat de moeder voldoende kansen heeft gehad om haar opvoedvaardigheden aan te tonen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft zijn eerdere advies om de bestreden beschikkingen te bekrachtigen gehandhaafd.
Het hof heeft besloten om een deskundige, drs. F.M. Klein Wassink, GZ-psycholoog, te benoemen voor het verrichten van onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de moeder en de ontwikkeling van de kinderen. Het hof heeft de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 1 juni 2018, zodat het onderzoek kan worden uitgevoerd. De moeder is verplicht om medewerking te verlenen aan het onderzoek, en het hof verwacht dat de deskundige tijdig rapporteert over de resultaten van het onderzoek.